ECLI:NL:RBDHA:2023:5358

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
NL23.9517
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Nigeriaanse asielzoeker en de rechtmatigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 april 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser, een Nigeriaanse asielzoeker, de maatregel van bewaring is opgelegd. De eiser had eerder een asielaanvraag ingediend die als kennelijk ongegrond was afgewezen, en hij was in bewaring gesteld op 8 juni 2022. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 5 april 2023 behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde via een beeldverbinding aanwezig waren. De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring op juiste gronden is opgelegd, omdat er een risico bestaat dat de eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en hij niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd voor de maatregel van bewaring, waaronder het feit dat de eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen en dat hij eerder een terugkeerbesluit heeft ontvangen waar hij geen gevolg aan heeft gegeven. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de stelling van de eiser dat hij medische behandeling nodig heeft, niet voldoende is om te concluderen dat een lichter middel dan bewaring had moeten worden toegepast. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, met de overweging dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak, waarbij hoger beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.9517

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. B.J. Manspeaker),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 29 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 5 april 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen via een beeldverbinding. Als tolk is verschenen via een beeldverbinding M. Fayez. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Nigeriaanse nationaliteit te hebben.
2. Bij besluit van 10 februari 2022 heeft verweerder eisers asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond en tegen eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van tien jaren uitgevaardigd. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 20 mei 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:3957, is het daartegen door eiser ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. Op 8 juni 2022 heeft verweerder eiser in bewaring gesteld. Op 15 november 2022 heeft verweerder deze bewaring opgeheven. Ter zitting is toegelicht dat dit is gebeurd omdat verweerder niet wilde ingaan op het verzoek van de Nigeriaanse autoriteiten om in het kader van een laissez-passeraanvraag gegevens over eisers strafrechtelijke antecedenten te delen. Dit volgt ook uit de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 29 november 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:6626.
4. Bij besluit van 16 januari 2023 heeft verweerder eisers opvolgende asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard.
5. Op 29 maart 2023 is eiser op het asielzoekerscentrum te Leersum staandegehouden. Dit heeft geleid tot de huidige inbewaringstelling. Volgens eiser is de maatregel van bewaring gebaseerd op een onjuiste wettelijke grondslag, omdat het voornoemde besluit van 16 januari 2023 niet op een juiste wijze is bekendgemaakt. Daardoor was er volgens eiser, zo begrijpt de rechtbank, op het moment van inbewaringstelling nog sprake van een lopende asielaanvraag. De rechtbank volgt eiser niet in deze stelling omdat verweerder ter zitting onbetwist heeft toegelicht dat het besluit van 16 januari 2023 vanwege een bekende printerstoring aan de zijde van de gemachtigde van eiser zowel via de Raad voor de Rechtsbijstand als via het digitale advocatenportaal aan de gemachtigde van eiser ter beschikking is gesteld.
6. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel van bewaring vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
7. Anders dan eiser aanvoert, is de zware grond 3i feitelijk juist aangezien hij verschillende namen en geboortedatums heeft opgegeven. De zware grond 3a is feitelijk juist aangezien eiser niet met de juiste documenten is ingereisd. De zware grond 3c is feitelijk juist aangezien eiser geen gevolg heeft gegeven aan het terugkeerbesluit van 10 februari 2022. Aan het tegenwerpen van de overige gronden kleeft geen gebrek. Er zijn dan ook voldoende gronden aanwezig om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.
8. Dit brengt met zich dat een risico op onttrekking aan het toezicht gegeven is. De enkele stelling van eiser dat hij medische behandeling ondergaat, is onvoldoende voor het oordeel dat verweerder met een lichter middel dan inbewaringstelling had moeten volstaan. Het is namelijk niet gebleken dat eiser medische behandeling nodig heeft die alleen in Nederland beschikbaar is. De stellingen van eiser dat een lichter middel in de rede had gelegen omdat het besluit van 16 januari 2023 niet correct is bekendgemaakt en omdat een eerdere laissez-passeraanvraag niet succesvol is geweest, gaan gelet op wat hiervoor is overwogen niet op.
9. Een maatregel van bewaring is alleen toegestaan als er een concreet zicht bestaat op uitzetting binnen een redelijke termijn. Volgens eiser is daarvan in dit geval geen sprake omdat de maatregel van bewaring in 2022 niet tot uitzetting heeft geleid. Gelet op wat hiervoor is overwogen, gaat deze stelling niet op. De niet nader onderbouwde stelling dat nog moet worden afgewacht hoe de Nigeriaanse autoriteiten zullen omgaan met eisers psychische klachten leidt niet tot een ander oordeel.
10. Voor het overige ziet de rechtbank ambtshalve [1] geen aanleiding voor het oordeel dat de (tenuitvoerlegging van de) maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig is geweest.
11. Het beroep is ongegrond. Om die reden wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 (