ECLI:NL:RBDHA:2023:5379

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
NL23.3998
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en aanwezigheidsrecht in vreemdelingenrechtelijke procedure na uitzetting naar India

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die voorafgaand aan de zitting naar India was uitgezet. Eiser, geboren op 10 februari 1996 en van Indiase nationaliteit, stelde dat hij gedagvaard was en het recht had om de behandeling van zijn strafzaak bij te wonen. De verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, had echter toegelicht dat de strafzaak van eiser op 26 januari 2023 was afgedaan en dat het uittreksel uit de justitiële documentatie ten onrechte de status 'gedagvaard' vermeldde. De rechtbank oordeelde dat er geen strafzaak meer was en dat eiser door zijn uitzetting niet was verhinderd om de behandeling van een strafzaak bij te wonen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat de maatregel van bewaring rechtmatig was opgelegd op basis van de risico's van onttrekking aan toezicht en de omstandigheden van de zaak. De rechtbank concludeerde dat de verweerder voldoende gemotiveerd had waarom geen lichter middel dan inbewaringstelling kon worden toegepast. De uitspraak werd gedaan door mr. S. van Lokven, in aanwezigheid van griffier mr. K.M.R.L. Kamp.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.3998

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. H.G.A.M. Halfers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F. van de Kamp).

Procesverloop

Bij besluit van 8 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 16 februari 2023 de maatregel van bewaring opgeheven en eiser uitgezet naar India.
Eiser heeft op 16 februari en 21 februari 2023 beroepsgronden aan het dossier toegevoegd.
De rechtbank heeft het beroep op 21 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op 10 februari 1996 en de Indiase nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als
zware grondenvermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3g. in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten;
en als
lichte grondenvermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
4. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren en overweegt daartoe als volgt.
5. De rechtbank stelt voorop dat eiser in beroep de zware en lichte gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft bestreden. Na aanvullend ambtshalve onderzoek, concludeert de rechtbank dat deze gronden aan de maatregel ten grondslag mochten worden gelegd. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen, omdat uit het samenstel daarvan en uit de op die gronden gegeven toelichting een significant risico voortvloeit dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
6. Eiser voert aan dat uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 februari 2023 blijkt dat er nog een openstaande strafzaak is waarvoor eiser als verdachte is gedagvaard. Eiser heeft het recht om aanwezig te zijn bij de behandeling van een strafzaak waarin hij verdachte is, waarbij hij verwijst naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 12 februari 1985, appl. Nr. 9024/80, NJ 1986/685 (Colozza vs. Italië). Eiser stelt dat de inbewaringstelling niet zonder toestemming van het Openbaar Ministerie (OM) mocht plaatsvinden vanwege een eventueel toekomstige strafzaak en eisers recht om aanwezig te zijn bij deze strafzaak.
6.1.
Volgens het beleid van verweerder in paragraaf A3/6.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), voor zover hier van belang, vindt – onder meer – geen uitzetting plaats wanneer de vreemdeling als verdachte van een strafbaar feit is aangehouden en het strafonderzoek niet door het OM is beëindigd. Wel mag in die situatie tot uitzetting worden overgegaan als het OM daarmee akkoord gaat. De vraag of reeds voorafgaand aan de inbewaringstelling contact moet worden opgenomen met het OM om te vragen of er bezwaar bestaat tegen een mogelijk gedwongen vertrek of dat die toestemming pas hoeft te worden gevraagd voorafgaand aan het feitelijk vertrekt behoeft in deze procedure geen nadere beoordeling. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat de strafzaak van eiser op 26 januari 2023 is afgedaan en het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 7 februari 2023 ten onrechte de status “gedagvaard” vermeldt. Het onvoorwaardelijke deel van de aan eiser opgelegde straf heeft hij uitgezeten waardoor op 8 februari 2023 aan eiser de maatregel van bewaring kon worden opgelegd. Daarom was er volgens verweerder dan ook geen toestemming van het Openbaar Ministerie nodig om eiser uit te zetten naar India. Naar het oordeel van de rechtbank is uit de “detentie-registratiekaart” en de M122, in combinatie met de door verweerder ter zitting gegeven bevestiging van de interpretatie van deze stukken, af te leiden dat er geen openstaande strafzaak of detentie was ten tijde van de oplegging van de maatregel. De beroepsgrond slaagt dan ook niet. Dat betekent ook dat er geen strafzaak meer was en eiser door de uitzetting dan ook niet is verhinderd om de behandeling van een strafzaak bij te wonen. Dat zijn aanwezigheidsrecht is geschonden is dus niet aan de orde.
7. De rechtbank deelt eisers stelling dat volstaan kan en moet worden met een lichter middel niet. Verweerder heeft zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregel dan inbewaringstelling doeltreffend kan worden toegepast. Daartoe overweegt de rechtbank allereerst dat de zware gronden en de daarbij gegeven motivering wijzen op een risico op onttrekking aan het toezicht. Daarnaast heeft verweerder in het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd waarom geen lichter middel is toegepast en dat evenmin is gebleken van omstandigheden die detentie onredelijk bezwarend maken. De maatregel is ook evenredig want de maatregel is opgelegd ter fine van uitzetting en die is ook gerealiseerd vanuit bewaring.
8. De rechtbank overweegt voorts dat een ambtshalve beoordeling van de overige rechtmatigheidsaspecten niet tot de conclusie leidt dat de oplegging en voortduring van de maatregel tot het moment van opheffing onrechtmatig zijn geweest. Dit betekent dat het beroep ongegrond is en eiser niet in aanmerking komt voor schadevergoeding. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.M.R.L. Kamp, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 24 februari 2023
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.