ECLI:NL:RBDHA:2023:5386

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
NL23.9812
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Dublinclaimant en de verantwoordelijkheden van lidstaten onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 april 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse eiser, die in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had eerder asielaanvragen ingediend, maar deze waren niet in behandeling genomen omdat andere lidstaten, zoals Italië en Duitsland, verantwoordelijk waren voor zijn asielverzoek op basis van de Dublinverordening. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, omdat er een significant risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor bewaring, zowel zwaar als licht, feitelijk juist waren en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de maatregel. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van lidstaten onder de Dublinverordening en de noodzaak van toezicht op vreemdelingen die in Nederland asiel aanvragen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.9812

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. G.M.H. Vriesde),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 28 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich desgevraagd akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Op 3 april 2023 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Op 4 april 2023 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Op 7 april 2023 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1990 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. Bij besluit van 3 juni 2021 is eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw omdat Italië daarvoor verantwoordelijk was zoals bedoeld in de Verordening (EU) Nr. 604/2013 (Dublinverordening). Het daartegen door eiser ingestelde beroep is ongegrond verklaard. Vervolgens heeft hij zich nog twee keer gemeld in Ter Apel, maar is hij weer met onbekende bestemming vertrokken. Bij besluit van 3 maart 2023 is de herhaalde asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat Duitsland daarvoor verantwoordelijk is. Dit brengt met zich dat artikel 59a, eerste lid, van de Vw zich voordoet als grondslag voor de maatregel van bewaring. Eisers stelling dat Italië nog steeds verantwoordelijk is, doet daar niets aan af.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de maatregel van bewaring nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
4. Eiser voert aan dat hij Nederland als asielzoeker is ingereisd, zodat hij niet kon beschikken over reisdocumenten. Ook voert eiser aan dat hij onder toezicht van verweerder stond aangezien hij in een asielzoekerscentrum verbleef. Volgens eiser is er dan ook geen sprake van een risico op onttrekking aan het toezicht.
5. De rechtbank oordeelt als volgt. De zware grond 3a is feitelijk juist omdat hij naar Nederland is gereisd zonder zijn eerdere asielaanvragen in andere lidstaten aldaar af te wachten. De zware grond 3b is ook feitelijk juist aangezien eiser meermaals tijdens zijn verblijfsrechtelijke procedures in Nederland met onbekende bestemming is vertrokken en hij op 8 september 2022 niet is verschenen voor zijn overdracht aan Italië. Gelet op die laatste omstandigheid is ook de zware grond 3k feitelijk juist. De lichte gronden 4c, d en e zijn ook feitelijk juist aangezien eiser voor zijn levensonderhoud afhankelijk is van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers en hij voor meerdere strafbare feiten veroordeeld en gedagvaard is. Er zijn dan ook voldoende gronden aanwezig om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.
6. Dit brengt met zich dat een risico op onttrekking aan het toezicht gegeven is. Niet aannemelijk is dat verweerder met een lichter middel had kunnen volstaan. Verweerder heeft hierbij in de maatregel kunnen betrekken dat eiser te kennen heeft gegeven naar Frankrijk te willen vertrekken en niet te beschikken over middelen van bestaan en een paspoort, zodat niet waarschijnlijk is dat hij zijn eigen vertrek zou realiseren.
7. Voor het overige ziet de rechtbank ambtshalve [1] geen aanleiding voor het oordeel dat de (tenuitvoerlegging van de) maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig is geweest.
8. Het beroep is ongegrond. Om die reden wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 (