ECLI:NL:RBDHA:2023:5401

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
NL23.6617
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening met betrekking tot niet-registertolk en gelijkheidsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. E. Derksen, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. A. Bondarev, had de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Noorwegen verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoerde dat hij niet adequaat was gehoord tijdens het aanmeldgehoor, omdat er gebruik was gemaakt van een niet-registertolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet in zijn belangen is geschaad, aangezien hij de niet-registertolk goed kon verstaan en er geen evident grote taalfouten in het aanmeldgehoor stonden. De rechtbank oordeelde dat de motivering van de verweerder voldoende was en dat er geen schending was van het gelijkheidsbeginsel, ondanks de zorgen van eiser over de behandeling van andere Dublinclaimanten. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.6617
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A. Bondarev).

Procesverloop

Bij besluit van 3 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Noorwegen verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.6618, op 21 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen
A.P. Shanthan. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Noorwegen een verzoek om overname gedaan. Noorwegen heeft dit verzoek aanvaard.
Niet-registertolk
2. Eiser voert aan dat er in het bestreden besluit sprake is van een motiveringsgebrek. Eiser stelt dat hij door verweerder niet is gehoord in de aanwezigheid van een registertolk in de taal Tamil. Dat staat ook vermeld in het aanmeldgehoor van 7 november 2022, het voornemen en het bestreden besluit. Alleen als er sprake is van vereiste spoed én verweerder
goed heeft gemotiveerd dat er geen registertolk beschikbaar was en waarom deze niet beschikbaar was, kan verweerder zich beroepen op de uitzondering zoals in artikel 28, derde en vierde lid, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) staat. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 april 2019.1 Volgens eiser heeft verweerder niet goed gemotiveerd waarom er geen registertolk beschikbaar was. Ook is niet gebleken dat is geprobeerd om op de dag zelf nog een registertolk te verkrijgen. Volgens eiser moet verweerder eerst zorgen dat er een registertolk beschikbaar is en aan de hand daarvan het gehoor inplannen. De verklaringen die een vreemdeling aflegt tijdens het gehoor vormen de basis voor de besluitvorming. Daarom is het van belang dat een vreemdeling op de juiste wijze wordt gehoord en op die manier zo goed mogelijk in staat wordt gesteld het relaas naar voren te brengen. Volgens eiser is er bij schending van artikel 28 van de Wbtv geen plaats voor een belangenafweging.
3. Verweerder heeft in het bestreden besluit gemotiveerd waarom tijdens het aanmeldgehoor van 7 november 2022 gebruik is gemaakt van een niet-registertolk. De reden daarvoor was dat er niet op tijd een registertolk niveau 1 of 2 beschikbaar was. Omdat de aanvraag in de Dublinprocedure wordt afgehandeld is het uitgangspunt van verweerder dat de screening plaatsvindt binnen maximaal veertien dagen na de eerste aanmelding. Verweerder heeft verder ter zitting nog aangevoerd dat eiser de tolk die bij het gehoor aanwezig was goed kon verstaan, dat heeft eiser zelf ook aangegeven voorafgaand en aan het einde van het aanmeldgehoor. Het valt daarom, volgens verweerder, niet in te zien dat eiser door de inzet van een niet-registertolk in zijn belangen zou zijn geschaad of dat hij zijn verhaal niet degelijk naar voren heeft kunnen brengen.
4. Het is vaste rechtspraak dat artikel 28, derde en vierde lid, van de Wbtv wat betreft de motivering geen andere eis stelt dan dat verweerder de reden voor het gebruikmaken van een niet-registertolk uiterlijk in het besluit schriftelijk vastlegt en dat deze reden één van de in het derde lid vermelde redenen moet zijn. Bij het niet tijdig beschikbaar zijn van een registertolk moet in het bestreden besluit hierop een toelichting worden gegeven. In dit verband heeft verweerder uitgelegd dat bij de planning van het gehoor eerst in het register is gekeken en dat geconcludeerd is dat er geen registertolk tijdig beschikbaar is. De vraag wat in dit verband tijdig is, heeft verweerder gerelateerd aan de vereiste spoed voor het inplannen van het gehoor gelet op de omstandigheid dat het hier gaat om een Dublinprocedure. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een voldoende toelichting op het niet beschikbaar zijn van een registertolk. Niet is een vereiste dat verweerder op de dag van het verhoor de beschikbaarheid nogmaals checkt. Verweerder mag er vanuit gaan dat er geen tolk beschikbaar is. Ook kan niet van verweerder worden verwacht om de planning van het gehoor zo in te richten dat er eerst moet worden nagegaan wanneer een registertolk beschikbaar is en daaromheen te plannen. Anders dan eiser naar voren brengt, is voorts relevant of eiser door de afwezigheid van de registertolk in zijn belangen is geschaad. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 29 april 2019.1 De rechtbank is van oordeel dat eiser niet in zijn belangen is geschaad. Eiser heeft zelf aangegeven dat hij de tolk goed kon verstaan. Ook is niet gebleken dat hij zijn verhaal niet voldoende naar voren heeft kunnen brengen. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting bevestigd dat er geen evident grote taalfouten in het aanmeldgehoor staan. De beroepsgrond slaagt niet.
Gelijkheidsbeginsel
5. Verder voert eiser aan dat het doel van de Dublinverordening niet wordt bereikt en dat gelijke gevallen ongelijk worden behandeld. Op dit moment wordt aan bepaalde landen niet overgedragen of zijn er belemmeringen bij de overdracht. Eiser ziet dat bij andere Dublinclaimanten de overdrachtstermijn verstrijkt en dat zij in Nederland in de asielprocedure worden opgenomen. Hij heeft daarom het gevoel dat hij oneerlijk wordt behandeld. Eiser vindt dat verweerder inzichtelijk moet maken in hoeveel gevallen een claimverzoek is uitgegaan, hoeveel er zijn geaccepteerd en in hoeveel gevallen er daadwerkelijk is overgedragen.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser het standpunt dat het doel van de Dublinverordening niet wordt bereikt en dat gelijke gevallen ongelijk worden behandeld onvoldoende onderbouwd. Dat er om verschillende redenen niet wordt overgedragen naar enkele lidstaten vanwege belemmeringen, betekent niet dat verweerder geen toepassing heeft mogen geven aan de Dublinverordening door eiser over te dragen aan Noorwegen waar deze belemmeringen niet gelden. De beroepsgrond slaag niet.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
31 maart 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.