In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 april 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoekster, een Georgische vrouw, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 10 maart 2023 was afgewezen als kennelijk ongegrond. De verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 30 maart 2023, waarbij de verzoekster werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. H. Meijerink, en een tolk, E. Gasperovitch. De Staatssecretaris was vertegenwoordigd door mr. A.A. Wildeboer.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de verzoekster van Georgische nationaliteit is en dat er een eerdere uitspraak is gedaan in een vergelijkbare zaak (NL23.7431). Gezien deze eerdere uitspraak was er geen noodzaak meer voor een voorlopige voorziening, en heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, in aanwezigheid van N. Walstra, griffier, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.