ECLI:NL:RBDHA:2023:5436
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublin-regelgeving
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Eritrese vrouw, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Zweden verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij betoogde dat haar asielverzoek in Zweden niet op een onafhankelijke manier was behandeld en dat Zweden niet geneigd zou zijn om haar verzoek alsnog in behandeling te nemen.
De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat eiseres op 30 januari 2017 in Zweden een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Nederland heeft op basis van de Dublinverordening een verzoek tot terugname van eiseres aan Zweden gedaan, dat door Zweden is geaccepteerd. De rechtbank oordeelde dat verweerder op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht aannemen dat Zweden zijn internationale verplichtingen nakomt en dat het aan eiseres was om aan te tonen dat dit niet het geval was. Eiseres is hierin niet geslaagd, aangezien de rechtbank concludeerde dat de registratie in Eurodac en de verklaringen van eiseres tijdens het aanmeldgehoor bevestigden dat haar aanvraag in Zweden inhoudelijk was geweigerd.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geoordeeld dat verweerder terecht de asielaanvraag niet in behandeling heeft genomen, omdat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. De uitspraak is openbaar gemaakt op 9 februari 2023, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.