ECLI:NL:RBDHA:2023:5436

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
18 april 2023
Zaaknummer
NL22.26480
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublin-regelgeving

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Eritrese vrouw, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Zweden verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij betoogde dat haar asielverzoek in Zweden niet op een onafhankelijke manier was behandeld en dat Zweden niet geneigd zou zijn om haar verzoek alsnog in behandeling te nemen.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat eiseres op 30 januari 2017 in Zweden een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Nederland heeft op basis van de Dublinverordening een verzoek tot terugname van eiseres aan Zweden gedaan, dat door Zweden is geaccepteerd. De rechtbank oordeelde dat verweerder op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht aannemen dat Zweden zijn internationale verplichtingen nakomt en dat het aan eiseres was om aan te tonen dat dit niet het geval was. Eiseres is hierin niet geslaagd, aangezien de rechtbank concludeerde dat de registratie in Eurodac en de verklaringen van eiseres tijdens het aanmeldgehoor bevestigden dat haar aanvraag in Zweden inhoudelijk was geweigerd.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geoordeeld dat verweerder terecht de asielaanvraag niet in behandeling heeft genomen, omdat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. De uitspraak is openbaar gemaakt op 9 februari 2023, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL22.26480

Uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. P.J.M. Bongaarts),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. E. Sweerts).

Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, zoals bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), niet in behandeling genomen op de grond dat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen (NL22.26481).
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 6 februari 2023 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen S.B. Aniania. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1974 en de Eritrese nationaliteit te hebben. Op 14 augustus 2022 heeft eiseres voorliggende asielaanvraag ingediend.
2. Uit Eurodac is gebleken dat eiseres op 30 januari 2017 in Zweden een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Nederland heeft op grond hiervan op 12 september 2022 de autoriteiten van Zweden verzocht om eiseres terug te nemen op basis van artikel 18, eerste lid onder d, van de Dublinverordening. Op 23 september 2022 hebben de autoriteiten van Zweden dit verzoek geaccepteerd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000, omdat verweerder Zweden verantwoordelijk acht voor de behandeling daarvan en geen aanleiding heeft gezien de behandeling van de aanvraag onverplicht aan zich te trekken.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en zij betoogt dat zij in Zweden geen eigen – van haar echtgenoot onafhankelijke – asielprocedure heeft doorlopen. Daarnaast stelt eiseres dat Zweden in het claimakkoord te kennen heeft gegeven dat zij daar is uitgeprocedeerd en dat Zweden dus niet geneigd zal zijn om alsnog een eigen asielverzoek in behandeling te nemen. Daarom moet volgens eiseres worden geconcludeerd dat haar verzoek om bescherming, zoals zij dat hier heeft ingediend, in Zweden niet is onderzocht en dat Zweden dat ook niet zal doen. Zonder nadere informatie van verweerder of Zweden ook een zelfstandig asielverzoek van eiseres heeft beoordeeld, mag het standpunt van verweerder dan ook niet gevolgd worden en dient het bestreden besluit te worden vernietigd.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit rechtmatig is. Ten aanzien van Zweden mag verweerder uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Ook is verweerder van mening dat hij mag uitgaan van het claimakkoord, waarin Zweden heeft bevestigd dat eiseres een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Daarnaast wijst verweerder op de eigen verklaringen van eiseres tijdens het aanmeldgehoor, waarin zij heeft verklaard dat zij in Zweden een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend.
Beoordeling door de rechtbank
5. Het uitgangspunt is dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van mag uitgaan dat Zweden de internationale verplichtingen jegens eiseres nakomt. Het ligt daarom op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat Zweden dit niet doet. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres daar niet in geslaagd.
In het claimakkoord van 23 september 2022 is expliciet verklaard dat de aanvraag van eiseres inhoudelijk geweigerd is in alle in alle instanties in combinatie met een terugkeerbesluit en dat die beslissing definitief is. Hierbij betrekt de rechtbank ook de eigen verklaringen van eiseres tijdens het aanmeldgehoor Dublin. Daar heeft eiseres immers expliciet verklaard dat zij in 2017 een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend in Zweden en geen vergunning heeft gekregen.
6. Daarnaast betrekt de rechtbank bij haar oordeel de registraties in Eurodac. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State omvat het mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ook dat verweerder steeds mag uitgaan van de registratie(s) in Eurodac en van de vooronderstelling dat deze registraties zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Alle lidstaten worden geacht hun verplichtingen uit de Eurodac-verordening na te komen en het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat een registratie niet juist of onvolledig is. De enkele verklaring van eiseres dat zij geen van haar echtgenoot onafhankelijke aanvraag heeft gedaan, volstaat niet om een Eurodac-registratie te weerleggen.
7. Met het accepteren van het claimverzoek heeft Zweden bovendien gegarandeerd het verzoek om internationale bescherming in behandeling te nemen. Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat Zweden, net als Nederland, dient te handelen conform de Kwalificatierichtlijn, de Procedurerichtlijn en de Opvangrichtlijn en dat het in beginsel aan eiseres is om hierover te klagen bij (in dit geval) de Zweedse autoriteiten indien zij hiermee in gebreke blijven. Niet is gebleken dat eiseres dit niet kan doen of dat de Zweedse autoriteiten haar klacht niet in behandeling willen nemen.
8. Verweerder heeft in de persoonlijke omstandigheden van eiseres evenmin aanleiding hoeven te zien om de asielaanvraag van eiseres op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken.
Conclusie
9. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres, gelet op het voorgaande, terecht niet in behandeling genomen omdat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
10. Het beroep is ongegrond en voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.M.R.L. Kamp, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 09 februari 2023
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.