In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 21 maart 2023 uitspraak gedaan over een verzoek tot verlening van een aansluitende zorgmachtiging voor de duur van twee jaar, ingediend door de officier van justitie. De rechtbank heeft echter besloten om de zorgmachtiging slechts voor de duur van één jaar te verlenen. Dit besluit is genomen omdat niet voldaan was aan de eis dat de betrokkene gedurende de voorafgaande vijf jaar aaneengesloten gedwongen zorg heeft ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een onderbreking was in de zorgverlening, aangezien er enkele dagen waren waarin geen gedwongen zorg was verleend. De rechtbank heeft de relevante wetgeving, met name artikel 6:5 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), in overweging genomen, waarin staat dat een aansluitende zorgmachtiging voor twee jaar alleen kan worden verleend als er gedurende de afgelopen vijf jaar aaneengesloten gedwongen zorg is verleend.
De mondelinge behandeling vond plaats op dezelfde dag, waarbij zowel de officier van justitie als de advocaat van de betrokkene hebben aangegeven niet ter zitting te verschijnen. De rechtbank heeft de relevante documenten en verklaringen beoordeeld, waaronder een medische verklaring en een zorgplan. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, namelijk schizofrenie, en dat verplichte zorg noodzakelijk is om ernstig nadeel te voorkomen. De rechtbank heeft de verschillende vormen van verplichte zorg die kunnen worden toegepast, zoals het toedienen van medicatie en het beperken van de bewegingsvrijheid, besproken.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de zorgmachtiging verleend voor de duur van één jaar, tot en met 21 maart 2024, en het meer of anders verzochte afgewezen. De beschikking is gegeven door rechter E.M.M. Engbers, bijgestaan door griffier A.E. Babulall-Balkaran, en is op 3 april 2023 schriftelijk uitgewerkt. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.