ECLI:NL:RBDHA:2023:548

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2023
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
SGR 20/7888
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van de Ooievaarspas en proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft eiseres, een inwoner van Den Haag, een aanvraag ingediend voor een Ooievaarspas, die door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op 5 juni 2020 werd afgewezen. Eiseres heeft bezwaar aangetekend, maar het college verklaarde dit bezwaar op 2 november 2020 niet-ontvankelijk. Na een beroep van eiseres heeft het college op 18 juni 2021 het bezwaar alsnog gegrond verklaard, maar weigerde het om proceskosten te vergoeden. Eiseres heeft vervolgens een schadevergoeding van € 1.100,- gevraagd, maar het college heeft slechts € 695,- toegekend, wat eiseres als onvoldoende beschouwde.

De rechtbank heeft op 16 januari 2023 uitspraak gedaan. Het beroep tegen het niet-ontvankelijke besluit is afgewezen, terwijl het beroep tegen het gegrond verklaarde besluit ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd voor de door haar geleden schade en dat het college terecht geen proceskostenvergoeding had toegekend, omdat eiseres niet tijdig om vergoeding had verzocht. De rechtbank heeft echter wel bepaald dat het college het griffierecht van € 48,- aan eiseres moet vergoeden en dat eiseres recht heeft op een proceskostenvergoeding van € 1.674,-.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belanghebbenden om tijdig verzoeken om proceskostenvergoeding in te dienen en dat de rechtbank de bewijsvoering van schadevergoeding kritisch beoordeelt. De zaak illustreert ook de complexiteit van bestuursrechtelijke procedures en de rol van de rechtbank in het waarborgen van de rechten van de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7888

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 januari 2022 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: E.H. van der Stelt),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: mr. E.H. Buizert).

Procesverloop

In het besluit van 5 juni 2020 (primair besluit) heeft het college de aanvraag van eiseres om een Ooievaarspas afgewezen.
In het besluit van 2 november 2020 (bestreden besluit I) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
In het besluit van 18 juni 2021 (bestreden besluit II) heeft het college het bestreden besluit I vervangen en het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gegrond verklaard.
Eiseres heeft op het bestreden besluit II gereageerd.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 12 december 2022 op zitting behandeld. Eiseres en het college hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.1.
Op 19 april 2020 heeft eiseres bij het college een aanvraag voor een Ooievaarspas ingediend. Op 19 mei 2020 heeft het college eiseres per brief om aanvullende informatie over haar inkomsten gevraagd. Nadat hierop geen reactie van eiseres is gevolgd, heeft het college het primaire besluit genomen.
1.2.
Tijdens de bezwaarprocedure heeft eiseres aanvullende informatie over haar inkomenssituatie verstrekt. Dit is voor het college aanleiding geweest om in twee afzonderlijke besluiten van 21 oktober 2020 aan eiseres en haar drie kinderen alsnog een Ooievaarspas voor de jaren 2020 en 2021 te verstrekken.
1.3.
In het bestreden besluit I heeft het college het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij met de besluiten van 21 oktober 2020 niet langer een belang heeft bij de haar bezwaar.
1.4.
Naar aanleiding van het beroep van eiseres heeft het college het bestreden besluit I vervangen met het bestreden besluit II en het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Het college overweegt daarin dat eiseres in bezwaar voldoende gegevens heeft overgelegd om vast te stellen dat zij recht heeft op de Ooievaarspas voor 2020. Over het jaar 2020 kan echter niet alsnog een Ooievaarspas worden verstrekt. Daarom heeft het college in het besluit van 21 oktober 2020 een Ooievaarspas voor 2021 verstrekt. Het college kent geen vergoeding van de proceskosten in bezwaar toe. Het college legt daaraan ten grondslag dat van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en van een onrechtmatig genomen besluit geen sprake is.
2. In het besluit van 27 oktober 2022 heeft het college aan eiseres een schadevergoeding van € 695,- toegekend.
Wat vinden eiseres en het college in beroep?
3. Eiseres betoogt dat zij door het college werd en wordt benadeeld. Het college bestempelt haar als fraudeur, terwijl zij slachtoffer is van de toeslagenaffaire. Hierdoor zijn vele voordelen haar ontnomen. Eiseres verzoekt daarom om eerherstel en een schadevergoeding van € 1.100,-. Zij verzoekt ook om kwijtschelding van de gemeentelijke belastingen. Verder betoogt eiseres dat het college in het bestreden besluit II ten onrechte heeft overwogen dat er een hoorzitting heeft plaatsgevonden. Het gesprek dat heeft plaatsgevonden was slechts een vraag over inlichtingen. Tot slot betoogt eiseres dat het college in het bestreden besluit II ten onrechte niet is overgegaan tot vergoeding van de proceskosten.
4. Het college voert in beroep aan dat het verzoek om kwijtschelding van de gemeentelijke belastingen buiten deze procedure valt. Hetzelfde geldt voor de stellingen van eiseres dat zij slachtoffer is van de toeslagenaffaire, dat zij ten onrechte als fraudeur te boek staat en dat zij eerherstel wenst. Wat betreft het verzoek om vergoeding van de proceskosten in bezwaar voert het college aan dat niet is gebleken dat daar tijdig om is verzocht. Verder is niet gebleken van beroepsmatig verleende rechtsbijstand en heeft eiseres het bezwaarschrift zelf ingediend. Gelet op dit laatste kan slechts sprake zijn van vergoeding van de proceskosten voor de hoorzitting, waarvan eiseres betwist dat die heeft plaatsgevonden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit I van rechtswege mede gericht tegen het bestreden besluit II. Niet is gebleken dat eiseres nog een belang heeft bij haar beroep tegen het bestreden besluit I. In zoverre is haar beroep niet-ontvankelijk. De rechtbank ziet in de vervanging van het bestreden besluit I met het bestreden besluit II wel aanleiding te bepalen dat het college het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt. Voor het oordeel over de proceskostenvergoeding verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hierna onder 10 overweegt.
6. Gelet op hetgeen eiseres heeft betoogd, ziet de rechtbank aanleiding om allereerst de omvang van het geding te bepalen.
6.1.
Het verzoek van eiseres om kwijtschelding van de gemeentelijke belastingen valt buiten de omvang van deze procedure. Hetzelfde geldt voor haar verzoek om eerherstel omdat zij slachtoffer is van de toeslagenaffaire en de gemeente haar ten onrechte als fraudeur zou hebben bestempeld. Niet is gebleken dat dit laatste aan de afwijzing in het primaire besluit ten grondslag is gelegd. Verder heeft de gemachtigde van eiseres ter zitting opgemerkt dat met hetgeen in het beroepschrift over de hoorzitting in bezwaar is opgemerkt, niet wordt beoogd een aparte beroepsgrond in te dienen. De rechtbank bespreekt deze punten van eiseres daarom niet.
6.2.
Voor het overige betwist eiseres het bestreden besluit II slechts voor zover het college daarin geen proceskostenvergoeding aan eiseres heeft toegekend. De rechtbank zal daarom beoordelen of het college de proceskostenvergoeding terecht heeft geweigerd. Verder heeft eiseres verzocht om een schadevergoeding van € 1.100,-. Volgens haar heeft het college met het besluit van 27 oktober 2022 niet alle schade vergoed. De rechtbank merkt dit aan als een verzoek om (aanvullende) schadevergoeding zoals bedoeld in artikel 8:91 van de Awb. De rechtbank zal dit verzoek ook beoordelen.
De proceskostenvergoeding in bezwaar
7.
7.1.
Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Op grond van artikel 7:15, derde lid, van de Awb wordt het verzoek gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist.
7.2.
In dit geval is niet voldaan aan de voorwaarde van artikel 7:15, derde lid, van de Awb. Uit het dossier blijkt namelijk niet dat eiseres voor het nemen van het bestreden besluit I door het college heeft verzocht om vergoeding van de proceskosten in bezwaar. In het door eiseres ingediende bezwaarschrift van 11 juni 2020 staat een dergelijk verzoek niet. Hetzelfde geldt voor de brieven van de gemachtigde van eiseres, het verslag van het telefoongesprek van 14 oktober 2020 en de e-mailcorrespondentie nadien. De rechtbank concludeert daarom dat het college het verzoek om proceskostenvergoeding reeds hierom terecht heeft afgewezen.
7.3.
Gelet op het voorgaande behoeven de vragen of sprake is van een onrechtmatig genomen primair besluit en of in bezwaar sprake was van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, geen bespreking meer.
Het verzoek om schadevergoeding
8.
8.1.
Wat betreft het verzoek om (aanvullende) schadevergoeding is tussen partijen niet in geschil dat eiseres recht heeft op een schadevergoeding. Het college is bij de hoogte van de toegekende schadevergoeding van € 695,- uitgegaan van het door eiseres genoemde bedrag van € 1.100,-. Op dit bedrag van € 1.100,- heeft het college een bedrag van € 405,- in mindering gebracht. Dit bedrag is de waarde van de winterkledingpassen die de Stichting Leergeld in 2020 na de toekenning van de Ooievaarspas alsnog aan eiseres had verstrekt. In aanvulling daarop heeft het college aan de oudste twee kinderen van eiseres OVabonnementen verstrekt en heeft eiseres een waardebon van een winkel ontvangen. Nu de waarde van de winterkledingpassen en de schadevergoeding van € 695,- tezamen het verzochte bedrag van € 1.100,- bedragen, concludeert de rechtbank dat het college reeds conform het verzoek van eiseres een schadevergoeding heeft toegekend.
8.2.
Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de schadevergoeding van het college onvoldoende is. Ter zitting heeft zij dit toegelicht door aangegane leningen en misgelopen korting (omdat zij winterkleding niet in de zomer kon kopen) als voorbeelden van schadeposten te noemen. Eiseres heeft in beroep, en ook eerder na vragen van het college, echter niet (met stukken) onderbouwd en aangetoond dat de door haar geleden schade groter is dan wat het college reeds heeft vergoed. De rechtbank zal het verzoek om een (aanvullende) schadevergoeding daarom afwijzen.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep tegen bestreden besluit I is niet-ontvankelijk, het beroep tegen bestreden besluit II is ongegrond en de rechtbank wijst het verzoek om (aanvullende) schadevergoeding af. Gelet op wat de rechtbank onder 5 heeft overwogen, moet het college wel het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
10. Wat betreft de vergoeding van de proceskosten heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de gemachtigde van eiseres niet beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres echter toegelicht dat zijn onderneming zich richt op het bijstaan van bedrijven en particulieren in rechtszaken en dat hij een groot aantal zaken heeft lopen bij de belastingkamer. Het college heeft dit niet weersproken. Verder heeft het college zijn stelling dat van beroepsmatig verleende rechtsbijstand geen sprake is, niet met stukken onderbouwd. De rechtbank ziet daarom geen grond voor het oordeel dat de gemachtigde van eiseres niet beroepsmatig rechtsbijstand verleend. Eiseres krijgt daarom ook een vergoeding van haar proceskosten in beroep. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- (2 x € 837,-) omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond;
- wijst het verzoek om een (aanvullende) schadevergoeding af;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van in totaal € 48,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.