ECLI:NL:RBDHA:2023:548
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toekenning van de Ooievaarspas en proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft eiseres, een inwoner van Den Haag, een aanvraag ingediend voor een Ooievaarspas, die door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op 5 juni 2020 werd afgewezen. Eiseres heeft bezwaar aangetekend, maar het college verklaarde dit bezwaar op 2 november 2020 niet-ontvankelijk. Na een beroep van eiseres heeft het college op 18 juni 2021 het bezwaar alsnog gegrond verklaard, maar weigerde het om proceskosten te vergoeden. Eiseres heeft vervolgens een schadevergoeding van € 1.100,- gevraagd, maar het college heeft slechts € 695,- toegekend, wat eiseres als onvoldoende beschouwde.
De rechtbank heeft op 16 januari 2023 uitspraak gedaan. Het beroep tegen het niet-ontvankelijke besluit is afgewezen, terwijl het beroep tegen het gegrond verklaarde besluit ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd voor de door haar geleden schade en dat het college terecht geen proceskostenvergoeding had toegekend, omdat eiseres niet tijdig om vergoeding had verzocht. De rechtbank heeft echter wel bepaald dat het college het griffierecht van € 48,- aan eiseres moet vergoeden en dat eiseres recht heeft op een proceskostenvergoeding van € 1.674,-.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belanghebbenden om tijdig verzoeken om proceskostenvergoeding in te dienen en dat de rechtbank de bewijsvoering van schadevergoeding kritisch beoordeelt. De zaak illustreert ook de complexiteit van bestuursrechtelijke procedures en de rol van de rechtbank in het waarborgen van de rechten van de betrokken partijen.