ECLI:NL:RBDHA:2023:5481
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Opheffing van de ondertoezichtstelling van een minderjarige na positieve ontwikkeling in de zorg van de grootouder
In deze zaak heeft de kinderrechter op 6 april 2023 uitspraak gedaan over het verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige01]. De ondertoezichtstelling was eerder ingesteld bij beschikking van 25 augustus 2022 en zou duren tot 25 augustus 2023. De moeder van [minderjarige01] heeft het ouderlijk gezag en de minderjarige verblijft feitelijk bij haar oma in [woonplaats02]. De gecertificeerde instelling heeft het verzoek tot opheffing ingediend, omdat [minderjarige01] zich positief ontwikkelt in de zorg van haar oma en er geen zorgen zijn over de opvoedvaardigheden van de grootouder. De moeder en de vader hebben beiden ingestemd met het verzoek tot opheffing.
Tijdens de zitting, die met gesloten deuren plaatsvond, is de oma moederszijde opgeroepen maar niet verschenen. De kinderrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de bijlagen, en heeft de situatie van [minderjarige01] beoordeeld. De kinderrechter concludeert dat de gronden voor de ondertoezichtstelling, zoals genoemd in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, niet meer aanwezig zijn. De minderjarige woont nu in [woonplaats02] en de gecertificeerde instelling kan geen uitvoering geven aan de ondertoezichtstelling. Er zijn ook andere ondersteunende maatregelen getroffen, zoals betrokkenheid van het Centrum Leerlingbegeleiding (CLB) en diagnostiek voor eventuele hulpverlening.
De kinderrechter heeft daarom besloten om de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] op te heffen. Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2023 door mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.M.C. Mulders als griffier. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 12 april 2023. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoeker en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.