ECLI:NL:RBDHA:2023:5484

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
18 april 2023
Zaaknummer
C/09/642594 / JE RK 23-285
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling minderjarige en afwijzing ondertoezichtstelling andere minderjarigen

Op 6 april 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, te weten [minderjarige01], [minderjarige02] en [minderjarige03]. De zaak is behandeld naar aanleiding van een verzoekschrift dat op 13 februari 2023 is ingediend door de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] verlengd van 11 april 2023 tot 11 oktober 2023, terwijl het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor [minderjarige02] en [minderjarige03] is afgewezen.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er geen zorgen zijn over de opvoedsituatie van [minderjarige02] en [minderjarige03], die goed functioneren op school en geen taalachterstand vertonen. De moeder heeft positieve stappen gezet in haar ontwikkeling en de kinderrechter heeft vertrouwen in haar vermogen om vrijwillige hulpverlening te accepteren. In tegenstelling tot de situatie van [minderjarige01], die al geruime tijd thuis zit en meerdere keren is afgewezen bij scholen, waardoor zijn ontwikkeling dreigt te stagneren. De kinderrechter oordeelt dat het noodzakelijk is om de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] te verlengen om zijn situatie te monitoren en de moeder te ondersteunen.

De kinderrechter heeft de gecertificeerde instelling verzocht om uiterlijk twee weken voor de volgende zitting een schriftelijke update te geven over de voortgang van de situatie van [minderjarige01]. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/642594 / JE RK 23-285
Datum uitspraak: 6 april 2023

Beschikking van de kinderrechter

Verlenging ondertoezichtstelling [minderjarige01]
Afwijzing verlenging ondertoezichtstelling [minderjarige02] en [minderjarige03]
in de zaak naar aanleiding van het op 13 februari 2023 ingekomen verzoekschrift van:

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
betreffende:
- [minderjarige01]geboren op [geboortedatum01] 2010 te [geboorteplaats01] ,
hierna te noemen: [minderjarige01] ,
- [minderjarige02]geboren op [geboortedatum02] 2011 te [geboorteplaats02] ,
hierna te noemen: [minderjarige02] ,
[minderjarige03]geboren op [geboortedatum03] 2017 te [geboorteplaats03] ,
hierna te noemen: [minderjarige03] ,
hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man01] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats01] ,

[de vrouw01] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. S. Ben Ahmed, gevestigd in Rotterdam.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen.
Op 6 april 2023 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- de heer [naam01] , namens de gecertificeerde instelling;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw [naam02] , een begeleider van de moeder.
[minderjarige01] is voorafgaand aan de zitting ook in de raadkamer gehoord.
De vader is conform de wettelijke vereisten opgeroepen, maar niet verschenen.

Feiten

- Het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden.
- De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
- De kinderen verblijven feitelijk bij de moeder.
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 4 april 2022 de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] , [minderjarige02] en [minderjarige03] verlengd van 11 april 2022 tot 11 april 2023.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de periode van één jaar. De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. Er bestaan onverminderd zorgen over de ontwikkeling van de kinderen vanwege de onduidelijke rol van de vader in het leven van de kinderen. Gezien wordt dat de kinderen de vader missen en dat zij daarover verdrietig zijn. De gecertificeerde instelling heeft tevergeefs geprobeerd contact met de vader te krijgen om de samenwerking aan te gaan. In oktober 2022 is een schriftelijke aanwijzing bekrachtigd door de rechtbank, maar ook dat heeft niet geleid tot een gesprek met de vader. Dit maakt dat de gecertificeerde instelling een verzoek tot onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel van de vader heeft ingediend bij de Raad voor de Kinderbescherming. De moeder heeft in de afgelopen periode veel positieve stappen gezet, ook samen met de hulpverlening. Haar netwerk wordt langzaam maar zeker groter en er zijn geen zorgen over de opvoedsituatie van de moeder. De gecertificeerde instelling vindt het echter belangrijk dat de ondertoezichtstelling wordt verlengd om de situatie rondom de vader op een juiste manier af te ronden. Daarnaast wil de gecertificeerde instelling in de komende periode onderwijs voor [minderjarige01] regelen. Hij zit al ruim een jaar thuis en wil heel graag naar school. In het afgelopen jaar hebben de instanties [minderjarige01] niet goed in zicht gekregen en is het samenwerkingsverband door de scholen te laat ingeschakeld, waardoor [minderjarige01] bij meerdere scholen is afgewezen. [minderjarige01] is inmiddels aangemeld bij het samenwerkingsverband en daar zijn ze aan het onderzoeken of [minderjarige01] via Kind Ouder Leerling Begeleiding (KOLB) langzaamaan kan terugwerken naar school. In de komende periode dienen de laatste zaken te worden geregeld, zodat de ondertoezichtstelling kan worden geborgd en afgesloten. De gecertificeerde instelling heeft ter zitting aangegeven te begrijpen dat de ondertoezichtstelling voor [minderjarige02] en [minderjarige03] eventueel wordt afgewezen, omdat er rondom hen geen zorgen zijn. Ten aanzien van [minderjarige01] vindt de gecertificeerde instelling het belang dat eerst alle zaken geregeld worden alvorens de ondertoezichtstelling wordt afgesloten. De gecertificeerde instelling kan zich vinden in een verlenging van zes maanden met aanhouding van het overige.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzochte . Zij heeft gevraagd om de verlenging van de ondertoezichtstelling af te wijzen. De advocaat van de moeder heeft daartoe naar voren gebracht dat er geen zorgen zijn in de opvoedsituatie van de moeder. Het gaat goed met [minderjarige02] en [minderjarige03] op school, zij hebben buitenschoolse activiteiten en de moeder heeft praktische ondersteuning vanuit ASVZ. De moeder maakt zich zorgen om het feit dat [minderjarige01] al lange periode thuis zit. Hij dreigt te stagneren in zijn ontwikkeling. Positief is dat ter zitting is gebleken dat er inmiddels een plan is gemaakt om passend onderwijs voor [minderjarige01] te zoeken. De advocaat van de moeder stelt zich op het standpunt dat de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige02] en Arayana moet worden afgewezen, omdat de moeder hulpverlening in het vrijwillig kader accepteert en er geen zorgen zijn. Ook ten aanzien van [minderjarige01] dient de verlenging van de ondertoezichtstelling te worden afgewezen, omdat dit ook binnen het vrijwillig kader geregeld kan worden. Indien er toch een noodzaak bestaat tot een ondertoezichtstelling voor [minderjarige01] dan moet de duur worden beperkt tot zes maanden. Verder merkt de advocaat van de moeder op dat de moeder het eens is met de gezagsbeëindiging van de vader, maar dat ook daar de betrokkenheid van de gecertificeerde instelling niet noodzakelijk is, omdat dit ook met ondersteuning van een advocaat geregeld kan worden.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling van [minderjarige02] en [minderjarige03] niet, althans onvoldoende, aanwezig zijn. Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt.
Sinds de betrokkenheid van de jeugdbescherming is er sprake van een positieve ontwikkeling bij zowel de moeder als [minderjarige02] en [minderjarige03] . Er bestaan geen zorgen om de kinderen zelf of hun thuissituatie bij de moeder. Het gaat goed met de kinderen op school en hun taalachterstand wordt steeds minder. De moeder heeft de kinderrechter er ter zitting van overtuigd dat zij in het vrijwillig kader hulpverlening zal blijven accepteren in het belang van de kinderen. Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige02] en [minderjarige03] afwijzen.
De kinderrechter is verder, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] te verlengen als verzocht. Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt.
[minderjarige01] is in het afgelopen jaar meermaals afgewezen bij verschillende scholen, waardoor hij al geruime tijd thuis zit en zijn ontwikkeling dreigt te stagneren. Ter zitting is gebleken dat er door de scholen niet adequaat is gehandeld en het samenwerkingsverband te laat is ingeschakeld. Positief is dat er inmiddels zicht is gekomen op de situatie van [minderjarige01] en dat hij vanuit KOLB kan terugwerken naar school en eerst zal starten met dagbesteding. Zeker nu [minderjarige01] tijdens het kindgesprek meermaals heeft aangegeven school te missen en graag te willen leren en een opleiding te gaan volgen, vindt de kinderrechter het van belang de ondertoezichtstelling te verlengen om het traject ten aanzien van school te monitoren en de moeder hierin de juiste ondersteuning te bieden als er iets misloopt. Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter het verzoek toewijzen voor zes maanden, en voor het overige aanhouden. De kinderrechter verzoekt de gecertificeerde instelling om uiterlijk twee weken voor de nader te bepalen zitting een schriftelijke update aan de rechtbank en overige belanghebbenden te sturen en daarin aan te geven of het verzoek wordt gehandhaafd.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
wijst af het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige02] en [minderjarige03] ;
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] van 11 april 2023 tot 11 oktober 2023 met behoud van de Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland als gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling van het verzoek ten aanzien van de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] voor het overige aan tot
een nader te bepalen zittingsdatum gelegen vóór 11 oktober 2023;
gelast de griffier tegen voormelde zitting op te roepen:
- Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland;
- de vader;
- de moeder;
- de advocaat van de moeder: mr. S. Ben Ahmed;
- [minderjarige01] voor het kindgesprek;
verzoekt de gecertificeerde instelling
uiterlijk twee weken vóór de zittingeen schriftelijke update aan de rechtbank en de overige belanghebbenden over te leggen.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2023 door mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.M.C. Mulders als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 12 april 2023.
Voor zover in deze beschikking eindbeslissingen staan, kan hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.