ECLI:NL:RBDHA:2023:5624

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
SGR 22/3879
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen

Op 20 april 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Șeker, en het UWV, vertegenwoordigd door T. Eversteijn. Eiser had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, die door het UWV was afgewezen op de grond dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiser ging in beroep tegen deze beslissing, waarbij hij stelde dat zijn medische situatie onvoldoende was meegewogen en dat hij niet in staat was om te werken.

De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de medische en arbeidskundige rapporten die door het UWV waren overgelegd. De verzekeringsarts B&B had vastgesteld dat eiser op 16 augustus 2021 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en de rechtbank concludeerde dat deze beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd. Eiser had geen medische informatie overgelegd die zijn standpunt onderbouwde, en de rechtbank vond de argumenten van eiser niet overtuigend genoeg om aan de conclusies van het UWV te twijfelen.

De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had besloten dat eiser geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij op de relevante datum niet voldeed aan de criteria voor arbeidsongeschiktheid. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk kreeg in zijn verzoek om een WIA-uitkering. De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was om een externe deskundige te benoemen, zoals door eiser was verzocht, en dat de door eiser gemaakte proceskosten niet vergoed zouden worden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3879

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. S. Șeker),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: T. Eversteijn).

Inleiding

Het UWV heeft de aanvraag van eiser voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
In bezwaar is het UWV bij dit besluit gebleven.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen deze beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) van 30 mei 2022.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met verweerschriften.
Met stilzwijgende toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiser heeft voor het laatst gewerkt als straatwerker bij [bedrijfsnaam] B.V. voor gemiddeld 39,92 uur per week. Op 19 augustus 2019 heeft eiser zich ziekgemeld voor dit werk vanwege gezondheidsklachten. Het UWV heeft eiser vervolgens ziekengeld op grond van de Ziektewet toegekend.
2. Eiser heeft een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet WIA gedaan. Het UWV heeft na medisch en arbeidskundig onderzoek de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Wat vindt het UWV

3. Het UWV vindt dat eiser op 16 augustus 2021 minder dan 35% arbeidsongeschikt is en heeft daarom geweigerd om aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen.
4. Het UWV heeft de medische grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B) van 29 april 2022. De medische belastbaarheid van eiser is opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 juni 2021.
5. Het UWV heeft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige B&B) van 10 mei 2022
.

Wat vindt eiser

6. Eiser is het niet eens met het UWV. Hij verzoekt de rechtbank om de inhoud van de bezwaarschriften van 17 augustus 2021 en 18 oktober 2021 als herhaald en ingelast te beschouwen. Hij stelt verder dat het besluit van 9 augustus 2021 (de rechtbank begrijpt: het besluit van 30 mei 2022) onzorgvuldig is voorbereid, onder andere omdat er in onvoldoende mate rekening is gehouden met zijn medische situatie. Eiser kan zich niet vinden in de conclusie van de verzekeringsarts dat verbetering van de belastbaarheid op lange termijn te verwachten is. Zijn medische klachten zijn onvoldoende meegewogen in de beoordeling en worden onderschat en niet serieus genomen. In tegenstelling tot wat het UWV vindt, is eiser niet in staat om te werken. Tevens heeft het UWV geen evenredige belangenafweging laten plaatsvinden in het kader van de besluitvorming en is er sprake van een gebrekkige motivering.
7. Met zijn klachten en beperkingen is eiser niet in staat om de werkzaamheden van de geduide functies uit te voeren.
8. Eiser verzoekt de rechtbank om een externe deskundige te benoemen. Hij vindt dat hij voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat hij fysieke en psychische klachten heeft. Volgens hem is hier niet voldoende aandacht aan besteed.

Wat vindt de rechtbank

9. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 16 augustus 2021 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.
10. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiser op 16 augustus 2021 minder dan 35% arbeidsongeschikt is en dus geen recht heeft op een WIA-uitkering. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
11. Voor zover eiser in zijn beroepschrift verwijst naar wat hij in bezwaar heeft aangevoerd, overweegt de rechtbank dat het aan eiser is om in beroep gemotiveerd en specifiek aan te voeren waarom hij het niet eens is met het bestreden besluit. De verwijzing naar het bezwaarschrift wordt niet als zo’n gemotiveerde en specifieke betwisting opgevat. Daarop is immers gereageerd in het bestreden besluit. Eiser zal dus moeten aanvoeren waarom hij het met die reactie niet eens is. Gelet hierop zal de rechtbank de beoordeling van het beroep plaatsen in het licht van de in beroep nader uitgewerkte gronden en niet in het licht van wat in bezwaar is aangevoerd.
Medische grondslag van het bestreden besluit
12. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts B&B de medische belastbaarheid van eiser op 16 augustus 2021 in het rapport op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd. De verzekeringsarts B&B heeft toegelicht dat de klachten van het bewegingsapparaat maar in beperkte mate objectiveerbaar zijn. Het onderzoek laat geen afwijkingen in engere zin zien en geen afwijkingen die duiden op reumatologische of orthopedische problematiek. Het eerder verrichte beeldvormend onderzoek laat alleen bij de leeftijd horende degeneratieve veranderingen zien. De verzekeringsarts B&B ziet daarom geen aanleiding om meer beperkingen aan te nemen voor de fysieke klachten dan de primaire verzekeringsarts heeft aangenomen. Ten aanzien van de psychische klachten zijn er volgens de verzekeringsarts B&B enige stemmingsklachten, maar is de depressie niet van een dusdanig ernstige aard dat deze leidt tot ernstige beperkingen. Volgens de verzekeringsarts B&B is er daarom ook voor de psychische klachten geen aanleiding meer beperkingen aan te nemen dan de primaire verzekeringsarts heeft aangenomen. De rechtbank kan deze toelichtingen volgen.
13. Omdat eiser zijn standpunt in beroep niet met medische informatie heeft onderbouwd, ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de medische belastbaarheid van eiser zoals de verzekeringsarts B&B die heeft aangenomen.
14. In de verzekeringsgeneeskundige beoordeling kan niet uitsluitend worden afgegaan op hoe eiser zijn klachten zelf ervaart. In de systematiek van de arbeidsongeschiktheids-beoordeling zijn niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd. Zonder afbreuk te willen doen aan de door eiser ervaren impact van zijn klachten op het dagelijks leven, merkt de rechtbank op dat er geen medisch objectieve onderbouwing is voor verdergaande beperkingen op 16 augustus 2021.
15. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser op 16 augustus 2021 in staat moet worden geacht arbeid te verrichten als daarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen die de verzekeringsarts B&B heeft aangenomen. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige te benoemen, zoals eiser heeft verzocht.
Arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
16. Uitgaande van de juistheid van de medische beperkingen die bij eiser zijn vastgesteld, ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken. De stelling van eiser dat hij de functies gezien zijn klachten en beperkingen niet kan verrichten is in feite gericht tegen de vastgestelde FML. De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat er geen reden is om aan die vaststelling te twijfelen.
17. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiser op 16 augustus 2021 met de middelste van de drie geduide functies 94,09% kan verdienen van het loon dat hij verdiende met zijn eigen werk, zodat hij voor de overige 5,91% arbeidsongeschikt is.
Evenredige belangafweging
18. De rechtbank overweegt tot slot dat de Wet WIA geen ruimte biedt voor een belangenafweging bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid, omdat de toepasselijke wetsbepalingen dwingendrechtelijk van aard zijn. Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden die nopen om hiervan af te wijken.

Conclusie en gevolgen

19. Het UWV heeft terecht geweigerd om eiser per 16 augustus 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
20. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 20 april 2023 door mr. S.E.C. Debets, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.