ECLI:NL:RBDHA:2023:5660

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
NL23.10553
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L. Willems - Keekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling op grond van Vreemdelingenwet 2000 en de rechtmatigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 april 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Poolse vreemdeling. De vreemdeling, eiser, was op 6 april 2023 in bewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens een verzoek om schadevergoeding indiende. De rechtbank heeft de zaak op 14 april 2023 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. Tijdens de zitting is het onderzoek geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken over de bevoegdheid van de ambtenaar die het besluit had ondertekend. Na indiening van aanvullende stukken door verweerder op 14 april 2023, heeft de gemachtigde van eiser hierop gereageerd op 17 april 2023. De rechtbank heeft het onderzoek op 19 april 2023 gesloten en zonder nadere zitting uitspraak gedaan.

De rechtbank overweegt dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland en dat de gronden voor de bewaring, waaronder het risico op onttrekking aan het toezicht, voldoende zijn onderbouwd. Eiser heeft aangevoerd dat er gebreken in het voortraject zijn, maar de rechtbank oordeelt dat er geen onrechtmatigheden zijn vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en dat er geen aanleiding is om deze onrechtmatig te achten. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.10553

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Procesverloop

Bij besluit van 6 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep met behulp van telehoren op 14 april 2023 op zitting behandeld. Eiser is op het detentiecentrum in Rotterdam verschenen. Eiser werd op de rechtbank bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens was een tolk aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie in te brengen over de bevoegdheid van de ambtenaar die het bestreden besluit heeft ondertekend.
Verweerder heeft op 14 april 2023 stukken ingediend. De gemachtigde van eiser is daarna nog in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Hiervan is door de gemachtigde van eiser gebruik gemaakt op 17 april 2023.
De rechtbank heeft op 19 april 2023 het onderzoek ter zitting gesloten. Met toestemming van partijen heeft de rechtbank uitspraak gedaan zonder nader zitting.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Poolse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] .
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
2.1.
Verweerder heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft verweerder overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
2.2.
Verweerder heeft ter zitting grond 4e laten vallen.
3. Eiser voert allereerst aan dat het voortraject een gebrek kent, in die zin dat verweerder ten onrechte geen M122 aan eiser heeft uitgereikt. In dit kader heeft eiser verwezen naar paragraaf A2/6.12 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). De belangenafweging die in dit verband moet worden gemaakt, zou daarbij in het voordeel van eiser moeten uitvallen gelet op het feit dat volgens eiser maar enkele gronden terecht aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd. Voorts brengt eiser naar voren dat hij twijfelt aan de bevoegdheid van de ambtenaar die de bewaringsmaatregel heeft ondertekend. In dit geval betreft dit een door de korpschef aangewezen ambtenaar. Het is eiser niet gelukt om te achterhalen of de inspecteur van de politie die de maatregel heeft ondertekend daartoe is aangewezen door de korpschef. Eiser heeft daarbij gewezen op de regeling zoals opgenomen in de Staatscourant 2019, 53986. Verder bestrijdt eiser de zware gronden die ten grondslag zijn gelegd aan de maatregel. In het kader van grond 3d heeft eiser nog opgemerkt dat glashelder is wie hij is en waar hij vandaan komt. Hij is tevens in het bezit van een kopie van een identiteitsdocument.
3.1.
Eiser heeft naar aanleiding van de door verweerder op 14 april 2023 ingediende stukken op 17 april 2023 aangegeven dat hij de beroepsgrond met betrekking tot de bevoegdheid (van de ambtenaar die de bewaringsmaatregel heeft ondertekend) intrekt. De rechtbank zal die beroepsgrond daarom niet verder bespreken. Ook omdat uit de door verweerder nadien overgelegde informatie genoegzaam blijkt dat de betreffende ambtenaar ten tijde van het opleggen en ondertekenen van de bewaringsmaatregel daartoe bevoegd was.
4. Verweerder voert aan dat wat betreft het voortraject het beleid juist is toegepast. In dit geval was verweerder niet gehouden een M122 aan eiser uit te reiken omdat er alleen sprake is geweest van een strafrechtelijke aanhouding en ophouding en eiser op dezelfde dag in vreemdelingrechtelijke zin is opgehouden. Wat betreft de bevoegdheid van de ambtenaar die de maatregel heeft uitgereikt, kon de gemachtigde ter zitting geen uitsluitsel geven. Naderhand is verwezen naar een besluit tot aanwijzing waarin de betreffende ambtenaar is aangewezen als bevoegd tot het in bewaring stellen van vreemdelingen. Daarom is er volgens verweerder geen sprake van een gebrek. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat alle aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden kunnen worden gehandhaafd, met uitzondering van grond 4e. Eiser heeft zelf aangegeven na de intrekking van zijn rechtmatig verblijf Nederland te hebben verlaten en weer te zijn teruggekeerd. Op dat moment is hij dus niet op de voorgeschreven wijze Nederland binnengekomen. Ten aanzien van grond 3b brengt verweerder naar voren dat het duidelijk is dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Hij heeft zich niet gemeld op het moment dat hij (opnieuw) in Nederland kwam en verbleef. Om die reden kan ook grond 3c worden gehandhaafd, aldus verweerder. Grond 3d is volgens verweerder bovendien terecht aan eiser tegengeworpen omdat hij niet in het bezit is van identiteitsdocumenten op grond waarvan zijn identiteit en nationaliteit kan worden vastgesteld, terwijl hij voldoende de gelegenheid heeft gehad weer in het bezit te komen van dergelijke documenten en geen pogingen daartoe heeft ondernomen.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Uit het arrest van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 van het Hof van Justitie
van de Europese Unie (HvJEU) volgt dat de rechtbank bij de beoordeling van de
rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel de uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarden
voor bewaring ambtshalve toetst. Dit betekent dat de rechtbank – zoals ook ter zitting
medegedeeld – de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet ambtshalve toetst.
5.2.
Over hetgeen eiser ten aanzien van het voortraject heeft aangevoerd, oordeelt de
rechtbank als volgt. De rechtbank is – anders dan eiser – van oordeel dat er geen
onrechtmatigheden kleven aan het voortraject. In de Vc 2000 is over het uitreiken van een M122 het volgende opgenomen in paragraaf A5/6.12:
“Het moet worden voorkomen dat vreemdelingen na hun strafrechtelijke detentie in bewaring worden gesteld. Als een vreemdeling na zijn strafrechtelijke detentie in bewaring gesteld moet worden omdat feitelijk vertrek aansluitend aan de strafrechtelijke detentie niet mogelijk is, deelt de ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen aan de vreemdeling tijdens de strafrechtelijke detentie mee dat hij bij beëindiging van zijn strafrechtelijke detentie op grond van artikel 50, derde lid, dan wel artikel 50a, eerste lid, Vw naar een plaats bestemd voor verhoor wordt overgebracht. Hier wordt de vreemdeling geïnformeerd over de verdere te volgen procedure. Deze mededeling wordt, met gebruikmaking van model M122, aan de vreemdeling uitgereikt. Aan de directeur van de inrichting waarin de vreemdeling zich bevindt moet een afschrift van model M122 worden gestuurd. De ambtenaar moet ook van de toepassing van dit artikel proces-verbaal (zie model M105-A) opmaken.”
De rechtbank maakt uit het dossier op dat eiser op 5 april 2023 om 16:49 uur strafrechtelijk op heterdaad is aangehouden vanwege openbare dronkenschap. Om 23.30 uur diezelfde dag is hij heengezonden en aansluitend hierop overgenomen en opgehouden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw 2000. Onder deze omstandigheden was verweerder volgens het hiervoor genoemde beleid niet gehouden om een M122 aan eiser uit te reiken. Het betoog van eiser faalt. Aan een belangenafweging komt de rechtbank dan ook niet toe.
5.3.
De rechtbank is voorts van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid,
aanhef en onder a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft geen
rechtmatig verblijf blijkens de beschikking van 15 december 2022 waarin is vastgesteld dat eiser niet langer rechtmatig verblijf heeft in Nederland omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden daarvoor. Niet is gesteld of gebleken dat eiser daarna zijn verblijf in Nederland effectief en daadwerkelijk heeft beëindigd. Voorts overweegt de rechtbank dat in ieder geval de zware en lichte gronden 3b, 3c, 4c en 4d, in samenhang bezien, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Uit het procesdossier blijkt dat bij beschikking van 15 december 2022 is vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Aan eiser is opgedragen Nederland binnen een maand te verlaten. Nadat deze beschikking aan eiser is uitgereikt, heeft hij aan deze verplichting geen gevolg gegeven. Eiser had zich dan moeten melden bij de daartoe geëigende autoriteiten vanwege zijn illegale verblijf; niet is gebleken dat eiser dat heeft gedaan en dus heeft hij zich onttrokken aan het toezicht. Eiser is vervolgens op 5 april 2023 door de politie op verdenking van overtreding van artikel 453 van het Wetboek van Strafrecht aangehouden. Gelet hierop zijn de gronden 3b en 3c terecht aan eiser tegengeworpen en volgt uit de gegeven motivering ook voldoende dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. Verder staat eiser in Nederland niet ingeschreven in de basisregistratie personen en heeft hij niet op andere wijze aangetoond over een vaste woon- of verblijfsplaats te beschikken (4c). Ook is niet gebleken dat eiser beschikt over vaste middelen van bestaan (4d). Verweerder heeft hierbij ook juist gemotiveerd dat deze gronden (eveneens) een risico op onttrekking aan het toezicht met zich brengen. De overige aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden, behoeven om die reden dan ook geen bespreking.
5.4.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder niet met een ander middel dan
die van de inbewaringstelling had hoeven volstaan in dit geval. Gelet op de gronden die aan
de maatregel ten grondslag zijn gelegd, is verweerder er terecht vanuit gegaan dat eiser niet
uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem
onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien eiser
niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. Verweerder heeft hierbij voldoende betrokken dat eiser heeft aangegeven medische problemen te hebben. Verweerder heeft hierbij kunnen volstaan met de overweging dat de medische voorzieningen in het detentiecentrum gelijkwaardig zijn aan de medische voorzieningen in de vrije maatschappij.
5.5.
Verweerder werkt naar het oordeel van de rechtbank ook voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser. Nadat eiser in bewaring is gesteld, is op 11 april 2023 een vertrekgesprek met hem gevoerd. Op 12 april 2023 heeft verweerder contact gezocht met de Poolse autoriteiten met het verzoek of Polen eiser wil terugnemen. Diezelfde dag heeft Polen hierop positief gereageerd. Er zal nu een vlucht worden geboekt voor eiser. Dat het zicht op uitzetting zou ontbreken, is dus evenmin gebleken. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om in dit verband te oordelen dat de inbewaringstelling van eiser op enig moment onrechtmatig is te achten.
5.6.
Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een uit het Unierecht
voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel
niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen
aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding
afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Willems - Keekstra, rechter, in aanwezigheid van
A.P. Kuiters, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.