ECLI:NL:RBDHA:2023:5706

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
C/09/627433 / FA RK 22-2065
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en nevenvoorzieningen met betrekking tot minderjarig kind en alimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 april 2023 een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die in Oekraïne zijn gehuwd. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. B. Mor-Yazir, verzocht om echtscheiding en nevenvoorzieningen, waaronder de beëindiging van het gezamenlijk gezag over hun minderjarige dochter, de hoofdverblijfplaats bij de moeder, en de vaststelling van kinderalimentatie. De man, vertegenwoordigd door mr. J.J.R. Albicher, voerde verweer tegen de verzoeken van de vrouw en deed zelf een zelfstandig verzoek tot echtscheiding. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding uitgesproken. De rechtbank heeft bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder zal zijn, terwijl de vader recht heeft op omgang. De rechtbank heeft de kinderalimentatie op nihil gesteld, gezien de gelijkwaardige zorgverdeling tussen de ouders. De partneralimentatie is eveneens op nihil gesteld, omdat de man geen draagkracht heeft. De rechtbank heeft de vrouw het huurrecht van de echtelijke woning toegewezen en de verdeling van de beperkte gemeenschap van goederen vastgesteld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 22-2065 (echtscheiding)/ FA RK 23-2508 (verdeling)
Zaaknummer: C/09/627433(echtscheiding)/ C/09/645626 (verdeling)
Datum beschikking: 12 april 2023

Scheiding

Beschikking op het op 17 februari 2022 ingekomen verzoek van:

[naam1] ,

de vrouw/ moeder,
wonende te [woonplaats1] ,
advocaat: mr. B. Mor-Yazir te Utrecht.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[naam2] ,

de man/ vader,
wonende te [woonplaats1] ,
advocaat: voorheen mr. M.M. van Wijk, thans mr. J.J.R. Albicher te Roosendaal.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift;
- het verweer tegen het zelfstandig verzoek;
- de brief van 2 maart 2023, met bijlagen, van de vrouw;
- de brief van 3 maart 2023, met wijziging van het verzoek inzake zorgregeling, van de man.
Op 15 maart 2023 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en [tolk] (tolk) en de man, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de Raad voor de Kinderbescherming is verschenen [medewerker RvdK] .
Feiten
- Partijen zijn gehuwd op [datum huwelijk] 2019 te [huwelijksplaats] , Oekraïne .
- Zij zijn de ouders van het volgende minderjarige kind:
- [minderjarige1] , geboren op [geboortedatum1] 2019 te [geboorteplaats1] , Oekraïne , verder: [voornaam minderjarige] .
- [voornaam minderjarige] verblijft op dit moment bij de moeder.
- De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over [voornaam minderjarige] uit.
- De vader heeft de Nederlandse nationaliteit en de moeder heeft de Oekraïense nationaliteit.
- Deze rechtbank heeft op 31 maart 2022 voorlopige voorzieningen getroffen, waarin - voor zover van belang - is bepaald:
* dat de moeder bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning te [adres1] ( [postcode1] [plaats1] ) – met inbegrip van de inboedel – met bevel dat de vader die woning dient te verlaten en verder niet mag betreden;
* dat [voornaam minderjarige] aan de moeder zal worden toevertrouwd;
* dat de vader voorlopig gerechtigd is om [voornaam minderjarige] bij zich te hebben;
- de ene week van maandagochtend 07.00 uur tot dinsdagochtend naar het kinderdagverblijf, alsmede van woensdagmiddag uit de kinderdagverblijf tot donderdagochtend naar het kinderdagverblijf;
- de andere week van zaterdagmiddag van 15.00 uur tot dinsdagochtend naar het kinderdagverblijf;
*dat de vader aan de moeder, met ingang van 31 maart 2022 voorlopig een kinderalimentatie ten behoeve van voornoemde minderjarige van € 22,- per maand, zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*dat de vader aan de moeder met ingang van 31 maart 2022 voorlopig een partneralimentatie van € 188,- bruto per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Tevens zijn partijen verwezen naar Kenniscentrum Kind en Scheiding voor deelname aan
het hulpverleningstraject Ouderschapsbemiddeling. Daarbij is de Raad voor de
Kinderbescherming (verder: de Raad) verzocht bij een niet positief verlopen traject te bezien
of raadsonderzoek noodzakelijk is en, indien dat onderzoek noodzakelijk geacht wordt, dit
onderzoek te verrichten.

Verzoek en verweer

Het verzoek zoals dat na wijziging luidt, strekt tot echtscheiding, met de volgende nevenvoorzieningen:
I. het gezamenlijk gezag te beëindigen en te bepalen dat de moeder voortaan alleen met het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] zal zijn belast;
II. vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige] bij de moeder;
III. vaststelling van kinderalimentatie van € 400,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift;
IV. vaststelling van door de vader aan de moeder te betalen partneralimentatie van
€ 180,- bruto per maand, dan wel een ander bedrag, bij vooruitbetaling te voldoen, met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift;
V. toedeling aan de moeder van het huurrecht van de echtelijke woning;
althans een zodanige beslissing te nemen zoals de rechtbank naar maatstaven van
redelijkheid en billijkheid juist voorkomt,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder heeft bij brief van 2 maart 2023 haar verzoeken ten aanzien van de zorgregeling
gewijzigd en verzocht een zorgregeling vast te stellen, waarbij de zorg over [voornaam minderjarige] als
volgt is verdeeld:
 Week 1: [voornaam minderjarige] verblijft van zondagochtend 9.00 uur tot dinsdagochtend bij de vader, waarbij de moeder haar naar het huis van de vader brengt en de vader haar naar het kinderdagverblijf brengt of - vanaf de leeftijd van 4 jaar - naar school. Indien [voornaam minderjarige] op de maandag ook naar het kinderdagverblijf gaat, gaat [voornaam minderjarige] op de zaterdag om 16.00 uur naar de vader;
  • Week 2: [voornaam minderjarige] verblijft van maandagmiddag na kinderdagverblijf/school tot woensdagochtend bij de vader, waarbij de vader haar ophaalt bij kinderdagverblijf/school en haar op woensdagochtend naar kinderdagverblijf/school brengt;
  • voor wat betreft de feestdagen verzoekt de moeder te bepalen dat [voornaam minderjarige] op 17 april, 16 september, 24-25 december en 31 december bij de vrouw verblijft en op 17 september, 26-27 december, 1 januari (indien gewenst) bij de vader;
  • tijdens de herfst-, winter-, lente- en mei schoolvakanties volgen de ouders een vast weekschema.
  • zomervakantie:
- [voornaam minderjarige] verblijft van 24-28 juli 2023 bij de vader;
- [voornaam minderjarige] verblijft van 29 juli tot 6 augustus 2023 bij de moeder;
voor het overige wordt de reguliere zorgregeling toegepast;
na 26 september 2023:
- tweede week van de zomervakantie (de rechtbank leest:) 2024 verblijft [voornaam minderjarige] vijf dagen bij de vader;
- de laatste twee weken van de zomervakantie verblijf [voornaam minderjarige] bij de moeder;
voor het overige is de reguliere zorgregeling van toepassing;
  • vanaf 2029 verblijft [voornaam minderjarige] tien dagen bij de vader in de zomervakantie. De laatste twee weken verblijft [voornaam minderjarige] bij de moeder en gedurende twee weken in Oekraïne gedurende het jaar. Voor het overige geldt de reguliere zorgregeling.
  • Ouders verlenen elkaar toestemming voor buitenlandse reizen, mits de nodige informatie over de bestemming wordt gedeeld. Reizen naar buiten Europa zal vanaf de 10e leeftijd van [voornaam minderjarige] aan de orde zijn.
De vader voert - met uitzondering van het hoofdverblijf en het huurrecht - verweer tegen de verzoeken van de moeder, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Bovendien heeft de vader na wijziging, zelfstandig verzocht om de echtscheiding uit te spreken, met de volgende nevenvoorzieningen:
vaststelling van de verdeling van de zorg-en opvoedingstaken over [voornaam minderjarige] , waarbij de vader en [voornaam minderjarige] eenmaal per veertien dagen van vrijdagmiddag tot de daarop volgende vrijdagmiddag, alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen in onderling overleg tussen partijen vast te stellen, althans een zorgregeling te bepalen zoals de rechtbank juist acht;
te bepalen dat de moeder aan de vader € 1.300,- dient te voldoen ter verrekening van de belastingteruggave die zij over 2021 heeft ontvangen, alsmede dat de moeder een bedrag van € 1.600,- aan de man dient te voldoen ter zake de aanslag die de vader heeft ontvangen en voldaan;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De moeder voert verweer tegen de zelfstandige verzoeken van de vader, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Echtscheiding
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu beide echtgenoten hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, komt de Nederlandse rechter met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding rechtsmacht toe.
De rechtbank zal krachtens artikel 10:56, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding toepassen.
Ouderschapsplan
De ouders hebben geen ouderschapsplan overgelegd zoals omschreven in artikel 815 tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). In de wet is voorgeschreven dat een ouderschapsplan een processuele eis is bij een verzoek tot echtscheiding. Daarom heeft de rechtbank de bevoegdheid om het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, zesde lid, Rv).
In het kader van de voorlopige voorzieningenprocedure zijn partijen verwezen naar ouderschapsbemiddeling om te werken aan de onderlinge communicatie en het vertrouwen. Ter zitting is gebleken dat dat dit traject om voor partijen onduidelijke redenen niet van start is gegaan en dat de communicatie nog niet verbeterd is. De rechtbank deelt de mening van de Raad voor de Kinderbescherming, dat – hoewel de communicatie tussen ouders verbetering behoeft - het opstarten van een ouderschapstraject in de huidige situatie geen meerwaarde meer heeft voor deze ouders. De rechtbank heeft niet de verwachting dat zij op korte termijn tot overeenstemming kunnen komen over de inhoud van een ouderschapsplan. De rechtbank acht het in het belang van [voornaam minderjarige] dat de echtscheiding op korte termijn wordt afgewikkeld en zal daarom partijen ontvangen in hun verzoeken tot echtscheiding met nevenvoorzieningen.
Inhoudelijke beoordeling
Beide partijen stellen dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, zodat de daarop steunende, over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond kunnen worden toegewezen.
Gezag
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de gewone verblijfplaats van [voornaam minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek tot beëindiging van het gezamenlijk gezag.
(Van rechtswege ontstaan van) ouderlijke verantwoordelijkheid
Ingevolge artikel 16, eerste lid Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 wordt de vraag of de vader dan wel de moeder dan wel de ouders gezamenlijk van rechtswege ouderlijke verantwoordelijkheid hebben verkregen over de kinderen, beheerst door het recht van de Staat van de gewone verblijfplaats van de kinderen. De rechtbank leidt uit het Explanatory Report van Paul Lagarde (onder 98 en 99) bij het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 af dat het aan de Staat van de gewone verblijfplaats van het kind wordt overgelaten of deze al dan niet rekening houdt met gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan voordat het kind zijn gewone verblijfplaats in deze Staat kreeg. De rechtbank is van oordeel dat een redelijke uitleg van artikel 16 van het Verdrag met zich brengt dat gekeken dient te worden naar het recht van de verblijfplaats van de minderjarige ten tijde van het ontstaan van het gezag, zodat in casu Oekraïens recht van toepassing is.
De rechtbank merkt voorts op dat op grond van artikel 16, vierde lid Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 bij verplaatsing van de gewone verblijfplaats van de kinderen het van rechtswege ontstaan van ouderlijke verantwoordelijkheid van een persoon die deze verantwoordelijkheid niet reeds heeft, beheerst wordt door het recht van de Staat van de nieuwe gewone verblijfplaats. Daargelaten of naar Oekraïens recht sprake is van gezamenlijk gezag van de ouders over een staande het huwelijk geboren kind, is de rechtbank van oordeel dat in ieder geval door de vestiging van de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nederland staande het huwelijk van partijen, van rechtswege gezamenlijk gezag is ontstaan, welk gezamenlijk gezag nadien niet is gewijzigd. Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank thans sprake van gezamenlijk gezag van de ouders over [voornaam minderjarige] .
Inhoudelijke beoordeling
De moeder verzoekt om beëindiging van het gezamenlijk gezag en te bepalen dat zij voortaan alleen met het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] zal zijn belast. Zij heeft gemerkt dat de vader, wanneer zij zijn medewerking nodig heeft, zoals het regelen van school of vakantie naar het buitenland, geen medewerking verleent. Het lukt haar niet om met hem in overleg te treden over belangrijke gezagskwesties. De moeder vreest dat dit op de lange termijn zal leiden tot een loyaliteitsconflict bij [voornaam minderjarige] of dat zij klem of verloren zal raken. Om deze reden verzoekt de moeder om het gezamenlijk gezag te beëindigen.
De vader verzet zich tegen dit verzoek en betwist het door de moeder gestelde. Volgens de vader zijn de ouders wel degelijk in staat gebleken met elkaar afspraken te maken over de zorg en opvoeding van [voornaam minderjarige] . Er wordt niet voldaan aan het wettelijk criterium voor beëindiging van het gezamenlijk gezag, zodat dit verzoek moet worden afgewezen.
De rechtbank stelt voorop dat de ouders na echtscheiding gezamenlijk met het gezag belast blijven. Op grond van artikel 1:251a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter op verzoek van de ouders of één van hen bepalen dat het gezag over hun minderjarige kinderen aan één ouder toekomt indien er een onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren zouden raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of wijziging van het gezag anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk is. Voor een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening is van belang dat de ouders beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans ten minste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond de kinderen kunnen voordoen.
De rechtbank is van oordeel dat er geen grond is om het gezamenlijk gezag te beëindigen. Uit de stukken komt naar voren dat de moeder er in het eerste jaar, toen zij met [voornaam minderjarige] in Oekraïne verbleef, alleen voor heeft gestaan in de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige] . Inmiddels verblijven zij in Nederland en heeft de vader een grotere rol in de opvoeding en verzorging van [voornaam minderjarige] . De ouders zijn in staat gebleken zonder problemen uitvoering te geven aan de voorlopige zorgregeling, welke in onderling overleg is afgestemd op het werk van de moeder. Verder is ter zitting naar voren gekomen dat de vader voor [voornaam minderjarige] heeft gezorgd toen de moeder drie dagen in het ziekenhuis lag en dat zij samen de moeder in het ziekenhuis hebben bezocht. Ook hebben de ouders samen basisscholen voor [voornaam minderjarige] bezocht en heeft de vader [voornaam minderjarige] en de moeder naar het vliegveld gebracht voor hun vakantie. Tegenover deze feitelijke gang van zaken heeft de moeder geen voorbeelden kunnen geven waaruit blijkt dat sprake is van een situatie waarin een gegronde vrees bestaat dat [voornaam minderjarige] klem of verloren dreigt te raken tussen de ouders. Niet is gebleken dat de vader zijn toestemming voor een vakantie of andere gezagsbeslissingen heeft geweigerd of anderszins de moeder belemmert in de uitoefening van het gezag.
De rechtbank constateert dat de periode waarin de moeder er met [voornaam minderjarige] alleen voorstond, bij de moeder heeft gezorgd voor wantrouwen richting de vader. Dit is naar het oordeel van de rechtbank echter geen reden om het gezamenlijk gezag te beëindigen. Van de door de moeder gestelde vrees dat [voornaam minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Ook anderszins is haar niet gebleken dat beëindiging van het gezamenlijk gezag noodzakelijk is in het belang van [voornaam minderjarige] . Het is in het belang van [voornaam minderjarige] dat zij haar beide ouders in haar leven kan hebben en dat de ouders in overleg met elkaar beslissen over haar opvoeding en verzorging. Uit wat ter zitting naar voren is gekomen, acht de rechtbank de ouders daartoe – ondanks regelmatig opspelende communicatieproblemen - voldoende in staat.
Hoofdverblijf en zorgregeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de gewone verblijfplaats van [voornaam minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats.
Inhoudelijke beoordeling
Tussen partijen is niet in geschil dat het in het belang van [voornaam minderjarige] is dat zij haar hoofdverblijf bij de moeder heeft. De rechtbank zal aldus bepalen, nu dit haar in het belang van [voornaam minderjarige] voorkomt.
Zorgregeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de gewone verblijfplaats van [voornaam minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
Inhoudelijke beoordeling
In de voorlopige voorzieningenprocedure zijn de ouders een zorgregeling overeengekomen. Deze regeling houdt in dat [voornaam minderjarige] de ene week van maandagochtend 07.00 uur tot dinsdagochtend naar het kinderdagverblijf, alsmede van woensdagmiddag na het kinderdagverblijf tot donderdagochtend naar het kinderdagverblijf bij de vader verblijft en in de andere week van zaterdagmiddag 15.00 uur tot dinsdagochtend naar het kinderdagverblijf bij de vader verblijft.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat deze voorlopige regeling zonder problemen verloopt en dat de vader op verzoek van de moeder ook op andere dagen voor [voornaam minderjarige] zorgt. De rechtbank acht het in het belang van [voornaam minderjarige] dat zij met haar beide ouders een goede band kan opbouwen en dat de zorg over haar meer gelijkwaardig wordt verdeeld. Het is van belang dat de vader op gelijkwaardige wijze zijn rol als opvoeder voor [voornaam minderjarige] kan invullen en een uitbreiding van de zorgregeling is in het belang van [voornaam minderjarige] . Om deze reden kan de rechtbank zich niet vinden in het voorstel van de moeder dat ertoe zal leiden dat het contact tussen [voornaam minderjarige] en de vader juist wordt beperkt.
De rechtbank maakt zich ten aanzien van de huidige zorgregeling echter wel zorgen over het grote aantal wisselmomenten in de huidige regeling. De communicatie tussen de ouders verloopt regelmatig moeizaam, wat maakt dat de vele wisselmomenten voor [voornaam minderjarige] , maar ook voor de ouders, belastend kunnen zijn. Om het aantal overdrachtsmomenten te beperken, stelt de vader voor een co-ouderschapsregeling (week op week af met wisselmoment vrijdagmiddag uit school) vast te stellen. De vader constateert dat [voornaam minderjarige] tijd nodig heeft om zich bij hem op haar gemak te voelen, zodat het in haar belang is dat zij langer achtereen bij de vader kan verblijven. De moeder acht het van belang dat er één hoofdverzorger is voor [voornaam minderjarige] en acht ook overigens een co-ouderschapsregeling niet mogelijk vanwege de moeizame communicatie tussen de ouders.
Ter zitting is het voorstel van de vader met de raadsvertegenwoordiger besproken. De Raad heeft aangegeven dat het in de basis lastig is om een co-ouderschapsregeling vorm te geven, omdat de communicatie tussen de ouders niet stabiel goed te noemen is, terwijl dat voor een dergelijke regeling wel nodig is. De Raad heeft daarbij echter ook aangegeven dat het juist in verband met de moeizame communicatie van belang is om de overdrachtsmomenten te beperken en tot een overzichtelijke regeling te komen. De rechtbank kan zich vinden in het advies van de Raad. De huidige zorgregeling is afgestemd op het werk van de moeder, maar niet is gebleken dat de vader niet op meer dagen voor [voornaam minderjarige] kan zorgen. Nu er verder geen contra-indicaties zijn voor het vaststellen van een week-op-week-af-regeling en de rechtbank het ook in het belang van [voornaam minderjarige] acht om het aantal overdrachtsmomenten in de zorgregeling te beperken, zal zij een week-op-week-af-regeling vaststellen conform het voorstel van de vader.
Daarnaast zal de rechtbank bepalen dat de ouders de vakanties en feestdagen in onderling overleg bij helfte zullen verdelen. Gelet op de nu bepaalde zorgregeling is er geen reden voor een andere verdeling. Het verzoek van de moeder zal ook op dit punt worden afgewezen.
Kinderalimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige] . Op het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige] zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
Nu de rechtbank heeft bepaald dat de ouders in gelijke mate de zorg voor [voornaam minderjarige] op zich zullen nemen, dragen zij ieder de helft van de kosten voor [voornaam minderjarige] . In deze situatie acht de rechtbank een door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie niet passend. De rechtbank zal de kinderalimentatie met ingang van heden op nihil stellen.
Partneralimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het alimentatieverzoek. Op het verzoek tot alimentatie voor de vrouw zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Protocol van
23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
De vrouw verzoekt een partneralimentatie vast te stellen van € 180,- per maand.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de vrouw behoefte heeft aan een bijdrage van de man, maar dat zijn draagkracht de beperkende factor is. De rechtbank zal zich daarom beperken tot de bespreking van de draagkracht van de man.
Uit de overgelegde stukken volgt dat de man van 1 juni 2022 tot en met 31 mei 2024 een WW-uitkering ontvangt. Uit de stukken blijkt ook dat de man tot juni 2022 in dienst is geweest bij [bedrijf] . Ter zitting heeft de man daarover verklaard dat het dienstverband bij [bedrijf] in juni 2022 is beëindigd vanwege een faillissement. In samenspraak met het UWV is de man een onderneming gestart, maar daaruit ontvangt hij op dit moment geen inkomsten. De rechtbank acht deze verklaring van de man plausibel en onvoldoende weersproken en is van oordeel dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het inkomensverlies niet verwijtbaar is. De man gaat in zijn berekening uit van een inkomen van € 3.616,- per maand, vermeerderd met 8% vakantietoeslag, als zijnde het gemiddelde van de uitkering over de totale periode.
Uit de stukken en berekening van de man volgt dat hij naast zijn eigen woonlast van
€ 1.710,- per maand ook nog de hypotheeklasten van de voormalige echtelijke woning met zijn ex-partner moet voldoen, zijnde een bedrag van € 910,- netto per maand plus het forfait overige eigenaarslasten. Daar tegenover staat dat aan de inkomenszijde rekening wordt gehouden met de inkomsten uit eigen woning. De man stelt dat hij daarnaast ook nog de aflossing van de gemeenschappelijke schulden van partijen voor zijn rekening neemt en dat hij op deze schuld maandelijks met een bedrag van €732,- aflost. Uit de berekening van de man volgt dat hij een netto besteedbaar inkomen heeft van € 2.596,- per maand en een draagkrachtloos inkomen van € 4.717,- per maand. De vrouw heeft deze berekening niet weersproken, zodat de rechtbank daarvan uitgaat. Nu de man daarnaast ook nog de helft van de kosten voor [voornaam minderjarige] voor zijn rekening neemt (bij voorlopige voorzieningen begroot op
€ 830,- per maand), is de rechtbank van oordeel dat de man geen draagkracht heeft voor partneralimentatie.
Hoewel de vrouw de berekening en de stellingen van de man niet heeft weersproken, blijft zij bij haar standpunt dat hij in staat is partneralimentatie te voldoen. Zij vermoedt dat de man andere inkomstenbronnen heeft, nu hij in de afgelopen periode extra betalingen voor haar heeft gedaan. Los van het feit dat de vrouw het bestaan van extra inkomstenbronnen of vermogen niet heeft onderbouwd, is de rechtbank van oordeel dat zij aan het enkele feit dat de man in het recente verleden extra betalingen voor haar heeft voldaan – waarvan de man overigens een andere lezing geeft – geen recht op partneralimentatie kan ontlenen.
De rechtbank zal de partneralimentatie met ingang van de (wettelijk bepaalde) datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking op nihil bepalen.
Verdeling
Rechtsmacht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels).
Toepasselijk recht
Op het huwelijksvermogensstelsel van partijen is de Verordening huwelijksvermogensstelsels van toepassing. Niet is gesteld of gebleken dat partijen ten aanzien van het huwelijksvermogensstelsel een geldige rechtskeuze hebben uitgebracht. Partijen zijn gehuwd in Oekraïne . De vrouw woonde ten tijde van de huwelijkssluiting in Oekraïne en de man in Nederland . De vrouw heeft zich in oktober 2020 met [voornaam minderjarige] in Nederland gevestigd. In de tussenliggende periode heeft de man voor de vrouw en [voornaam minderjarige] een machtiging voor voorlopig verblijf aangevraagd.
Nu partijen hun eerste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats na de huwelijkssluiting niet op het grondgebied van dezelfde staat vestigden en zij op het tijdstip van de huwelijkssluiting geen gemeenschappelijk nationaliteit bezaten, wordt krachtens artikel 26, eerste lid, onder c van de Verordening hun huwelijksvermogensstelsel beheerst door het recht van de staat waarmee partijen samen op het tijdstip van de huwelijkssluiting, alle omstandigheden in aanmerking genomen, de nauwste band hadden. Het huwelijksvermogensstelsel van partijen is naar het oordeel van de rechtbank het nauwst verbonden met Nederland, omdat de vrouw naar Nederland is gekomen om met de man en [voornaam minderjarige] een gezinsleven op te bouwen. Dat zij feitelijk niet met elkaar in gezinsverband hebben samengeleefd, doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af.
Inhoudelijke beoordeling
Niet gesteld of gebleken is dat de echtgenoten huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt. Zij zijn na 1 januari 2018 met elkaar gehuwd, zodat gelet op het bepaalde in de artikelen 1:93 en 1:94 van het Burgerlijk Wetboek (BW) moet worden aangenomen dat tussen hen een wettelijke beperkte gemeenschap van goederen bestond.
De rechtbank overweegt dat nu de echtgenoten gehuwd zijn in de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen, de (door indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding) ontbonden huwelijksgemeenschap op grond van artikel 1:94, lid 2 en lid 7 BW bestaat uit de goederen en schulden die voor het huwelijk reeds gemeenschappelijk waren en uit de goederen die tijdens het huwelijk (en voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding) zijn verkregen dan wel schulden die tijdens het huwelijk (en voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding) zijn aangegaan, voor zover deze niet betrekking hebben op goederen die buiten de wettelijke beperkte gemeenschap vallen.
Bij de verdeling van de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen moet als uitgangspunt worden genomen dat de echtgenoten in gelijke mate delen in de baten van de gemeenschap, terwijl ieder de lasten van de gemeenschap voor de helft moet dragen.
De man heeft gesteld dat partijen de belasting over 2021 nog dienen af te wikkelen en dat de boedel verder niets omvat.
De vrouw stelt dat de boedel nog meer vermogensbestanddelen omvat, waaronder de inboedel, die voor verdeling in aanmerking komen. Zij stelt zich op het standpunt dat er geen beslissing kan worden genomen ten aanzien van de belasting over 2021, omdat dit zou leiden tot partiële verdeling.
Nu de vrouw niet nader heeft gespecificeerd en onderbouwd welke inboedelgoederen zij nog toebedeeld wenst te krijgen en welke andere vermogensbestanddelen volgens haar tot de te verdelen boedel behoren, kan de rechtbank niet vaststellen dat de boedel meer omvat dan de door de man gestelde belastingaangifte en -aanslag over 2021.
Uit de belastingaangifte 2021 blijkt dat de man een bedrag van € 3.284,- aan de Belastingdienst dient te voldoen en dat de vrouw een bedrag van € 2.678,- zal ontvangen. Nu deze belastingaanslag en -teruggave ziet op de periode tijdens het huwelijk, dienen partijen deze met elkaar te verrekenen, voor zover dat nog niet is gebeurd. De rechtbank zal bepalen als hierna te melden.
Huurrecht
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de echtelijke woning in Nederland is gelegen, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe met betrekking tot het verzoek tot toekenning van het huurrecht van de echtelijke woning aan de vrouw en wordt dit verzoek volgens Nederlands internationaal privaatrecht door Nederlands recht beheerst.
Inhoudelijke beoordeling
Het verzoek kan als niet weersproken en op de wet gegrond worden toegewezen.
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op [datum huwelijk] 2019 te [huwelijksplaats] , Oekraïne ;
*
bepaalt dat de minderjarige:
- [minderjarige1] , geboren op [geboortedatum1] 2019 te [geboorteplaats1] , Oekraïne ,
de hoofdverblijfplaats zal hebben bij de moeder;
*
bepaalt dat de minderjarige [voornaam minderjarige] , voornoemd, bij de vader zal zijn:
eenmaal per veertien dagen van vrijdagmiddag tot de daarop volgende vrijdagmiddag, alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen in onderling overleg tussen partijen vast te stellen;
*
stelt met ingang van heden de door de man te betalen kinderalimentatie voor [voornaam minderjarige] op nihil;
*
stelt met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, de partneralimentatie op nihil;
*
bepaalt dat de vrouw met ingang van de dag van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand de huurster zal zijn van de woonruimte te ( [postcode1] ) [plaats1] , aan de [adres1] ;
*
stelt de verdeling van de beperkte gemeenschap van goederen als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:
- aan de vrouw wordt toegedeeld de belastingteruggave 2021, onder de verplichting een
bedrag van € 1.339,- aan de man te voldoen;
- partijen nemen elk de helft van de belastingaanslag 2021 voor zijn/haar rekening;
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
*
verklaart deze beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.J. Huizenga, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. K. Willems als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 12 april 2023.