ECLI:NL:RBDHA:2023:5738
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering omgevingsvergunning voor plaatsing tuinberging met overkapping en de beoordeling van procesbelang, gelijkheidsbeginsel en vertrouwensbeginsel
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, die een omgevingsvergunning hadden aangevraagd voor de plaatsing van een tuinberging met overkapping op hun perceel, en het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem, dat deze vergunning had geweigerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning op 13 augustus 2020 was ingediend, maar dat het primaire besluit van 11 september 2020 de vergunning had geweigerd op basis van strijd met het bestemmingsplan. Eisers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt, maar het bestreden besluit van 11 februari 2021 verklaarde het bezwaar ongegrond. Tijdens de zitting op 17 januari 2023 is het beroep van eisers behandeld, waarbij zij bijgestaan werden door hun gemachtigde.
De rechtbank heeft in haar overwegingen de besluitvorming van verweerder beoordeeld. Eisers voerden aan dat de besluitvorming onzorgvuldig was en dat er bijzondere omstandigheden waren die een vergunning rechtvaardigden. De rechtbank oordeelde dat eisers procesbelang hadden, ondanks dat zij hun perceel op 24 november 2021 hadden verkocht. De rechtbank concludeerde dat de weigering van de omgevingsvergunning op basis van het bestemmingsplan gerechtvaardigd was, en dat de gemaakte fout in de bestemming van het perceel als een kennelijke verschrijving kon worden gecorrigeerd.
Daarnaast heeft de rechtbank het beroep op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel van eisers verworpen. De rechtbank oordeelde dat er geen toezeggingen of uitlatingen van de overheid waren gedaan die het vertrouwen van eisers konden rechtvaardigen dat de vergunning niet nodig was. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagde niet, omdat er geen gelijke gevallen konden worden aangetoond. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eisers gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, en veroordeelde verweerder tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.