ECLI:NL:RBDHA:2023:5889

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
NL23.6548
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van Dublin-overdrachten aan Italië in het licht van de noodtoestand en asielprocedures

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 25 april 2023, met zaaknummer NL23.6548, is de rechtbank geconfronteerd met een asielaanvraag van een Syrische eiser die in Nederland asiel heeft aangevraagd na zijn binnenkomst via Italië. De rechtbank heeft vastgesteld dat Italië een noodtoestand heeft uitgeroepen vanwege een grote instroom van vluchtelingen en migranten. Dit heeft geleid tot ernstige twijfels over de asielprocedures en opvangvoorzieningen in Italië, die mogelijk systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de overdracht van de eiser aan Italië absoluut verboden is, en heeft de lijn gewijzigd die eerder werd gevolgd ten aanzien van Dublinoverdrachten aan Italië. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid vernietigd. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de actuele situatie in Italië en de noodtoestand die daar is uitgeroepen. De rechtbank heeft ook de proceskosten van de eiser toegewezen, die zijn vastgesteld op € 1.674,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.6548
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.L.J. Henket-Reijnen),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Kowsari).
Procesverloop
Bij besluit van 3 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat verweerder Italië verantwoordelijk acht voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 17 april 2023 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Overwegingen
Inleiding
1. Eiser heeft de Syrische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1980. Op 1 september 2022 heeft hij in Nederland een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft op 16 september 2022 een overnameverzoek ingediend bij de Italiaanse autoriteiten omdat uit Eurodac is gebleken dat eiser het grondgebied van de Unie via Italië is ingereisd op 27 augustus 2022. De Italiaanse autoriteiten hebben niet binnen twee maanden op dit verzoek gereageerd. Op grond van artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening staat het zonder reactie laten verstrijken van de termijn van twee maanden gelijk met aanvaarding van het claimverzoek. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij bevoegd is om eiser over te dragen aan Italië. Verweerder maakt geen gebruik van zijn bevoegdheid om zelf de asielaanvraag van eiser te behandelen en te beoordelen of aan eiser internationale bescherming moet worden geboden. In hetgeen eiser tijdens het gehoor aanmeldfase en in de zienswijze heeft aangevoerd heeft verweerder geen aanleiding gevonden om van overdracht naar Italië af te zien.
3. Eiser voert aan dat ten aanzien van Italië niet langer uitgegaan kan worden van het
interstatelijk vertrouwensbeginsel. Om die reden zou zijn verzoek om internationale bescherming door de Nederlandse autoriteiten in behandeling moeten worden genomen. Zoals hij in de zienswijze al heeft aangevoerd hebben de Italiaanse autoriteiten de andere lidstaten bij ‘Circular Letter’ van 5 december 2022 bericht, dat er in Italië te weinig opvangplekken zijn om Dublin-terugkeerders te ontvangen. De lidstaten is bij die gelegenheid verzocht om tijdelijke opschorting van Dublin-transfers naar Italië per 6 december 2022. Op 16 januari 2023 hebben de Italiaanse autoriteiten dit verzoek nog eens herhaald. Volgens eiser blijkt hier al uit dat Italië niet aan haar verdragsverplichtingen kan voldoen. Dit klemt eens te meer nu inmiddels drie maanden zijn verstreken, zonder enig zicht op verbetering. Volgens eiser kan niet meer worden gesproken van een tijdelijk beletsel maar is sprake van een structurele tekortkoming aan de zijde van Italië. Eiser beroept zich op de uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 13 maart 2023, zaaknummer NL23.4511.
4. Ook los van de circular letter, voldoet het Italiaanse asielsysteem ten aanzien van Dublinterugkeerders volgens eiser niet. Hij verwijst hiertoe naar het AIDA-rapport van 20 mei 2022 en op een bericht van InfoMigrants van 15 juni 2022. Die informatie geeft er blijk van dat naast de opvangproblemen ook andere problemen spelen en dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Bij aanvullende gronden van 14 april 2023 heeft eiser verschillende nieuwsberichten overgelegd, waarin melding wordt gemaakt van het uitroepen van de noodtoestand voor heel Italië vanwege een scherpe toename in het aantal migranten dat in Italië aankomt.
5. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat ook na het uitroepen van de noodtoestand in Italië nog altijd wordt uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder houdt vast aan zijn standpunt dat sprake is van een tijdelijk opvangbeletsel, dat er niet aan in de weg staat dat als het tijdelijke overdrachtsbeletsel is opgeheven, de desbetreffende vreemdeling alsnog kan worden overgedragen. De huidige onduidelijkheid over de vraag hoe lang die tijdelijke opschorting gaat duren, maakt dit niet anders. Verweerder betoogt dat er aan de zijde van de Italiaanse autoriteiten geen sprake is van een weigering om Dublinclaimanten terug te nemen, maar van een tijdelijke opschorting van de verplichting om dit te doen. In dit kader acht verweerder van belang dat niet gebleken is dat Italië zichzelf niet langer als de verantwoordelijke lidstaat beschouwt, dan wel niet bereid zou zijn om bescherming te bieden of opvang te verlenen. Volgens verweerder is algemeen bekend dat er momenteel veel inreis in Italië plaatsvindt. Ondanks het uitroepen van de noodtoestand kan volgens verweerder nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. Verweerder heeft daarbij aangetekend dat er geen overdrachten van Dublinclaimanten zullen plaatsvinden, zo lang de situatie voortduurt dat opvang niet mogelijk is.
6. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en overweegt daartoe als volgt.

7.In artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening is het volgende bepaald:

“Indien het niet mogelijk is een verzoeker over te dragen aan de lidstaat die in de eerste plaats als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen, omdat ernstig moet worden gevreesd dat de asielprocedure en opvangvoorzieningen voor verzoekers in die lidstaat systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, blijft de lidstaat die met het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat is belast de criteria van hoofdstuk III onderzoeken teneinde vast te stellen of een andere lidstaat als verantwoordelijke lidstaat kan worden aangewezen.
Indien de overdracht uit hoofde van dit lid niet kan geschieden aan een op grond van de criteria van hoofdstuk III aangewezen lidstaat of aan de eerste lidstaat waar het verzoek werd ingediend, wordt de lidstaat die met het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat is belast, de verantwoordelijke lidstaat”.
8. De rechtsvraag die de rechtbank moet beoordelen is de vraag of verweerder op dit moment nog steeds mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel of dat ernstig moet worden gevreesd dat de asielprocedure en opvangvoorzieningen voor verzoekers in Italië systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
9. De rechtbank stelt voorop dat de Afdeling in uitspraken die gaan over de situatie in Italië voor Dublinclaimanten tot nu toe steeds heeft geoordeeld dat, hoewel de algemene situatie en leefomstandigheden van asielzoekers in Italië bepaalde tekortkomingen kennen, verweerder ten aanzien van Italië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. Ook het Europees Hof van de Rechten van de Mens heeft in de zaak M.T. tegen Nederland van 15 april 2021, gerectificeerd op 18 mei 2021 [1] , geoordeeld dat de staatssecretaris ten aanzien van Italië, ook voor bijzonder kwetsbare vreemdelingen, nog steeds mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Deze jurisprudentie maakt echter eveneens duidelijk dat de algemene situatie en leefomstandigheden in Italië zich al jaren net boven of op de ondergrens bevinden.

10.In de uitspraak van 30 januari 2023heeft de rechtbank al geconcludeerd dat deze jurisprudentie, die behoudens enkele zogenoemde 91 lid 2 Vw-uitspraken, dateert van vóór 5 december 2022 op dit moment niet onverkort kan worden gevolgd nu de situatie in Italië na de ontvangst van de Circular Letter van 5 december 2022 wezenlijk is gewijzigd ten opzichte van de situatie die de Afdeling en het EHRM tot nu toe hebben beoordeeld.

11. In genoemde uitspraak van 30 januari 2023 heeft de rechtbank geconcludeerd dat het overdrachtsbesluit, dat is genomen
ontvangst van de Circular Letter, niet is voorzien van een voldoende draagkrachtige motivering. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd dat het overdrachtsbesluit rechtmatig is en dat de omstandigheid dat Italië thans, al dan niet na overdracht, geen opvang biedt aan Dublinclaimanten geen gevolgen zou moeten hebben voor de beoordeling of Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. De rechtbank heeft tot dusverre niet geconcludeerd dat overdracht van eiser aan Italië op grond van artikel 3, tweede lid, Dublinverordening, absoluut verboden is, maar heeft in voorkomende gevallen het overdrachtsbesluit vernietigd vanwege motiveringsgebreken. Tot op heden heeft de rechtbank, zittingsplaats Roermond, de in eerder genoemde uitspraak bepaalde lijn voortgezet en in vergelijkbare zaken aan dit oordeel vastgehouden.
12. De rechtbank stelt vast dat de situatie waarin Italië eenzijdig de overdracht van Dublinclaimanten heeft opgeschort al geruime tijd voortduurt. Sinds de Circular Letter van 5 december 2022 vinden geen Dublinoverdrachten aan Italië plaats. Sinds 7 februari 2023 is geen nadere informatie van de Italiaanse autoriteiten over het opschorten van Dublinoverdrachten ontvangen. Bekend is dat op politiek niveau gesprekken plaatsvinden tussen Nederland en Italië. Niet duidelijk is wanneer de overdrachten naar Italië weer zouden kunnen worden hervat.
13. De rechtbank acht thans relevant dat Italië op 12 april 2023 voor de duur van zes maanden de noodtoestand heeft uitgeroepen in verband met, zoals Italië aangeeft, het grote aantal vluchtelingen en migranten dat via zee aankomt. Volgens de berichtgeving hierover in de pers kwamen er in de eerste drie maanden van dit jaar 27.000 migranten aan in Italië. Dat zijn ongeveer drie keer zoveel migranten als vorig jaar in dezelfde periode, en ook meer dan in de zogenoemde “Europese vluchtelingencrisis” in 2015-2016.
14. Duidelijk is dat er in Italië al sinds 5 december 2022 geen opvangplekken voor Dublin-terugkeerders beschikbaar zijn. Dit hebben de Italiaanse autoriteiten immers zelf aan de overige lidstaten laten weten. Eiser hoeft dan ook niet aan een nadere bewijslast te voldoen omdat de Italiaanse autoriteiten zelf aangeven thans niet aan hun verplichtingen kunnen voldoen om Dublinclaimanten terug te nemen of over te nemen en opvang te bieden. De rechtbank overweegt dat er thans geen enkele duidelijkheid bestaat over de vraag hoe lang deze situatie zal voortduren. Vanwege de uitgeroepen noodtoestand acht de rechtbank, nu het uitroepen van de noodtoestand rechtstreeks verband houdt met de aankomst van derdelanders in Italië, het onwaarschijnlijk dat de komende zes maanden Italië inkomende Dublintransfers zal accepteren. Voor zover de Italiaanse autoriteiten er in het kader van die noodtoestand al in zouden slagen om nieuwe opvangplaatsen te creëren, kan er onder de gegeven omstandigheden bovendien niet zonder meer vanuit gegaan worden dat deze mogelijke nieuwe opvangvoorzieningen aan de daaraan te stellen minimale eisen zullen voldoen. De afgelopen jaren is immers steeds sprake geweest van versobering van de in Italië geboden opvang. Ook is niet duidelijk waar en op welke termijn die opvangplaatsen beschikbaar zullen komen. De rechtbank geeft ook reeds nu aan dat op het moment dat Italië aangeeft opvangvoorzieningen beschikbaar te hebben en de andere lidstaten niet langer verzoekt om af te zien van overdrachten, de rechtbank zal beoordelen of de opvang aan de daaraan te stellen Unierechtelijke eisen voldoet en ook zal bepalen wie daarvoor de bewijslast draagt.
15. Zoals eiser terecht aanvoert is er onder de gegeven omstandigheden ook aanleiding om aan de kwaliteit van de asielprocedure en de toegang tot die procedure in Italië te twijfelen. Zo wijst eiser bijvoorbeeld op een artikel van InfoMigrants van 15 juli 2022, waaruit blijkt dat kantoren van de Italiaanse immigratiedienst zonder tolken zitten om migranten bij te staan, omdat sommige arbeidsovereenkomsten aflopen. Het Italiaanse ministerie van Binnenlandse Zaken heeft beloofd dat het probleem zou worden opgelost en dat de contracten zouden worden vernieuwd. Het is echter onbekend wanneer dit is voorzien. Volgens deze informatie zijn sinds 1 juli 2022 zo'n 300-350 tolken thuis gebleven. De kantoren van de immigratiedienst – die het volgens dit bericht al moeilijk hadden door het opnemen van zomervakantie en door ziekten in verband met COVID – moeten het zonder deze belangrijke hulpbron stellen.
Omstandigheden zoals deze raken rechtstreeks aan de kwaliteit van de asielprocedure en worden dan ook door de rechtbank bij de rechtmatigheidsbeoordeling van het overdrachtsbesluit betrokken. Gelet op de noodtoestand en omstandigheden op grond waarvan deze is uitgeroepen, acht de rechtbank ook onwaarschijnlijk dat de komende zes maanden de kwaliteit van en toegang tot de asielprocedure aan de minimaal daaraan te stellen eisen voldoet. De rechtbank overweegt hierbij dat het weliswaar in beginsel aan de Dublinclaimant is om te onderbouwen dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De huidige feitelijke situatie, die niet door verweerder wordt betwist, brengt echter mee dat eiser niet méér feiten en omstandigheden hoeft aan te dragen om zijn gronden nader te onderbouwen.
16. Anders dan in eerdergenoemde uitspraak van de rechtbank van 30 januari 2023 en de daarin weergegeven lijn van deze zittingsplaats is geconcludeerd, komt de rechtbank thans dan ook op grond van de actuele omstandigheden in Italië, in het bijzonder vanwege de op 12 april 2023 uitgeroepen noodtoestand in dat land, tot de conclusie dat ernstig moet worden gevreesd dat de asielprocedure en opvangvoorzieningen voor verzoekers in die lidstaat systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Dit betekent dat de rechtbank concludeert dat overdracht van eiser aan Italië absoluut verboden is. De rechtbank, deze zittingsplaats, wijzigt dan ook de lijn die is ingezet ten aanzien van de beoordeling van Dublinoverdrachten aan Italië door niet langer “slechts” een motiveringsgebrek vast te stellen, maar de overdracht aan Italië te verbieden omdat ernstig moet worden gevreesd dat de asielprocedure en opvangvoorzieningen voor verzoekers in die lidstaat systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
17. De rechtbank wijst er verder op dat in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening is bepaald dat in een situatie zoals deze, de lidstaat die met het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat is belast, te weten: in casu Nederland, de criteria van hoofdstuk III onderzoekt teneinde vast te stellen of een andere lidstaat als verantwoordelijke lidstaat kan worden aangewezen en dat indien de overdracht aan een op grond van die criteria aangewezen lidstaat, of aan de eerste lidstaat waar het verzoek werd ingediend niet kan plaatsvinden, Nederland de verantwoordelijke lidstaat wordt. Het nieuw te nemen besluit dient dus betrekking te hebben op ófwel het bepalen dat een andere lidstaat dan Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, ófwel op de inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag van eiser. De rechtbank heeft ter zitting niet met verweerder besproken welke termijn hiermee zal zijn gemoeid. De rechtbank zal geen termijn bepalen om een nieuw besluit te nemen om daarmee te voorkomen dat dit reeds aanleiding geeft om hoger beroep in te stellen tegen deze uitspraak.
18. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit wordt vernietigd. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen op de aanvraag van eiser met inachtneming van wat er onder punt14 en 15 van deze uitspraak is overwogen.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00, te vergoeden aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van mr. E.M.J. Clermonts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 25 april 2023.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519.