10.In de uitspraak van 30 januari 2023heeft de rechtbank al geconcludeerd dat deze jurisprudentie, die behoudens enkele zogenoemde 91 lid 2 Vw-uitspraken, dateert van vóór 5 december 2022 op dit moment niet onverkort kan worden gevolgd nu de situatie in Italië na de ontvangst van de Circular Letter van 5 december 2022 wezenlijk is gewijzigd ten opzichte van de situatie die de Afdeling en het EHRM tot nu toe hebben beoordeeld.
11. In genoemde uitspraak van 30 januari 2023 heeft de rechtbank geconcludeerd dat het overdrachtsbesluit, dat is genomen
náontvangst van de Circular Letter, niet is voorzien van een voldoende draagkrachtige motivering. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd dat het overdrachtsbesluit rechtmatig is en dat de omstandigheid dat Italië thans, al dan niet na overdracht, geen opvang biedt aan Dublinclaimanten geen gevolgen zou moeten hebben voor de beoordeling of Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. De rechtbank heeft tot dusverre niet geconcludeerd dat overdracht van eiser aan Italië op grond van artikel 3, tweede lid, Dublinverordening, absoluut verboden is, maar heeft in voorkomende gevallen het overdrachtsbesluit vernietigd vanwege motiveringsgebreken. Tot op heden heeft de rechtbank, zittingsplaats Roermond, de in eerder genoemde uitspraak bepaalde lijn voortgezet en in vergelijkbare zaken aan dit oordeel vastgehouden.
12. De rechtbank stelt vast dat de situatie waarin Italië eenzijdig de overdracht van Dublinclaimanten heeft opgeschort al geruime tijd voortduurt. Sinds de Circular Letter van 5 december 2022 vinden geen Dublinoverdrachten aan Italië plaats. Sinds 7 februari 2023 is geen nadere informatie van de Italiaanse autoriteiten over het opschorten van Dublinoverdrachten ontvangen. Bekend is dat op politiek niveau gesprekken plaatsvinden tussen Nederland en Italië. Niet duidelijk is wanneer de overdrachten naar Italië weer zouden kunnen worden hervat.
13. De rechtbank acht thans relevant dat Italië op 12 april 2023 voor de duur van zes maanden de noodtoestand heeft uitgeroepen in verband met, zoals Italië aangeeft, het grote aantal vluchtelingen en migranten dat via zee aankomt. Volgens de berichtgeving hierover in de pers kwamen er in de eerste drie maanden van dit jaar 27.000 migranten aan in Italië. Dat zijn ongeveer drie keer zoveel migranten als vorig jaar in dezelfde periode, en ook meer dan in de zogenoemde “Europese vluchtelingencrisis” in 2015-2016.
14. Duidelijk is dat er in Italië al sinds 5 december 2022 geen opvangplekken voor Dublin-terugkeerders beschikbaar zijn. Dit hebben de Italiaanse autoriteiten immers zelf aan de overige lidstaten laten weten. Eiser hoeft dan ook niet aan een nadere bewijslast te voldoen omdat de Italiaanse autoriteiten zelf aangeven thans niet aan hun verplichtingen kunnen voldoen om Dublinclaimanten terug te nemen of over te nemen en opvang te bieden. De rechtbank overweegt dat er thans geen enkele duidelijkheid bestaat over de vraag hoe lang deze situatie zal voortduren. Vanwege de uitgeroepen noodtoestand acht de rechtbank, nu het uitroepen van de noodtoestand rechtstreeks verband houdt met de aankomst van derdelanders in Italië, het onwaarschijnlijk dat de komende zes maanden Italië inkomende Dublintransfers zal accepteren. Voor zover de Italiaanse autoriteiten er in het kader van die noodtoestand al in zouden slagen om nieuwe opvangplaatsen te creëren, kan er onder de gegeven omstandigheden bovendien niet zonder meer vanuit gegaan worden dat deze mogelijke nieuwe opvangvoorzieningen aan de daaraan te stellen minimale eisen zullen voldoen. De afgelopen jaren is immers steeds sprake geweest van versobering van de in Italië geboden opvang. Ook is niet duidelijk waar en op welke termijn die opvangplaatsen beschikbaar zullen komen. De rechtbank geeft ook reeds nu aan dat op het moment dat Italië aangeeft opvangvoorzieningen beschikbaar te hebben en de andere lidstaten niet langer verzoekt om af te zien van overdrachten, de rechtbank zal beoordelen of de opvang aan de daaraan te stellen Unierechtelijke eisen voldoet en ook zal bepalen wie daarvoor de bewijslast draagt.
15. Zoals eiser terecht aanvoert is er onder de gegeven omstandigheden ook aanleiding om aan de kwaliteit van de asielprocedure en de toegang tot die procedure in Italië te twijfelen. Zo wijst eiser bijvoorbeeld op een artikel van InfoMigrants van 15 juli 2022, waaruit blijkt dat kantoren van de Italiaanse immigratiedienst zonder tolken zitten om migranten bij te staan, omdat sommige arbeidsovereenkomsten aflopen. Het Italiaanse ministerie van Binnenlandse Zaken heeft beloofd dat het probleem zou worden opgelost en dat de contracten zouden worden vernieuwd. Het is echter onbekend wanneer dit is voorzien. Volgens deze informatie zijn sinds 1 juli 2022 zo'n 300-350 tolken thuis gebleven. De kantoren van de immigratiedienst – die het volgens dit bericht al moeilijk hadden door het opnemen van zomervakantie en door ziekten in verband met COVID – moeten het zonder deze belangrijke hulpbron stellen.
Omstandigheden zoals deze raken rechtstreeks aan de kwaliteit van de asielprocedure en worden dan ook door de rechtbank bij de rechtmatigheidsbeoordeling van het overdrachtsbesluit betrokken. Gelet op de noodtoestand en omstandigheden op grond waarvan deze is uitgeroepen, acht de rechtbank ook onwaarschijnlijk dat de komende zes maanden de kwaliteit van en toegang tot de asielprocedure aan de minimaal daaraan te stellen eisen voldoet. De rechtbank overweegt hierbij dat het weliswaar in beginsel aan de Dublinclaimant is om te onderbouwen dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De huidige feitelijke situatie, die niet door verweerder wordt betwist, brengt echter mee dat eiser niet méér feiten en omstandigheden hoeft aan te dragen om zijn gronden nader te onderbouwen.
16. Anders dan in eerdergenoemde uitspraak van de rechtbank van 30 januari 2023 en de daarin weergegeven lijn van deze zittingsplaats is geconcludeerd, komt de rechtbank thans dan ook op grond van de actuele omstandigheden in Italië, in het bijzonder vanwege de op 12 april 2023 uitgeroepen noodtoestand in dat land, tot de conclusie dat ernstig moet worden gevreesd dat de asielprocedure en opvangvoorzieningen voor verzoekers in die lidstaat systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Dit betekent dat de rechtbank concludeert dat overdracht van eiser aan Italië absoluut verboden is. De rechtbank, deze zittingsplaats, wijzigt dan ook de lijn die is ingezet ten aanzien van de beoordeling van Dublinoverdrachten aan Italië door niet langer “slechts” een motiveringsgebrek vast te stellen, maar de overdracht aan Italië te verbieden omdat ernstig moet worden gevreesd dat de asielprocedure en opvangvoorzieningen voor verzoekers in die lidstaat systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
17. De rechtbank wijst er verder op dat in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening is bepaald dat in een situatie zoals deze, de lidstaat die met het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat is belast, te weten: in casu Nederland, de criteria van hoofdstuk III onderzoekt teneinde vast te stellen of een andere lidstaat als verantwoordelijke lidstaat kan worden aangewezen en dat indien de overdracht aan een op grond van die criteria aangewezen lidstaat, of aan de eerste lidstaat waar het verzoek werd ingediend niet kan plaatsvinden, Nederland de verantwoordelijke lidstaat wordt. Het nieuw te nemen besluit dient dus betrekking te hebben op ófwel het bepalen dat een andere lidstaat dan Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, ófwel op de inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag van eiser. De rechtbank heeft ter zitting niet met verweerder besproken welke termijn hiermee zal zijn gemoeid. De rechtbank zal geen termijn bepalen om een nieuw besluit te nemen om daarmee te voorkomen dat dit reeds aanleiding geeft om hoger beroep in te stellen tegen deze uitspraak.
18. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit wordt vernietigd. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen op de aanvraag van eiser met inachtneming van wat er onder punt14 en 15 van deze uitspraak is overwogen.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00, te vergoeden aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van mr. E.M.J. Clermonts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 25 april 2023.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.