ECLI:NL:RBDHA:2023:5923

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
NL23.10171, NL23.10328 en AWB 23/3732
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L. Willems - Keekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijheidsbeperkende maatregelen en plaatsing in Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) van asielzoeker

Op 25 april 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin een asielzoeker, geboren op een onbekende datum en van Jordaanse nationaliteit, beroep heeft ingesteld tegen besluiten van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser was op 7 maart 2023 geplaatst in de Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen, nadat hij zich schuldig had gemaakt aan agressief gedrag richting een medebewoner. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 6 en 10 maart 2023 feitelijk zonder rechtstitel in zijn vrijheid was beperkt, omdat de besluiten tot plaatsing en vrijheidsbeperking pas op 7 en 11 maart 2023 waren genomen. De rechtbank oordeelde dat de eiser immateriële schade had geleden en heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van € 50,00 schadevergoeding. De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond voor zover het betreft de onrechtmatige vrijheidsbeperking, maar ongegrond voor de overige onderdelen. Tevens zijn de proceskosten van de eiser vastgesteld op € 1.674,00, die door verweerder 2 moeten worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.10171, NL23.10328 en AWB 23/3732

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2023 in de zaken tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Jordaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.J. Schenkman),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder 1,

alsmede

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder 2,

hierna tezamen: verweerders,
(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Procesverloop

Bij besluit van 7 maart 2023 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder 1 besloten om eiser per 7 maart 2023 op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) te plaatsen in de Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen.
Bij besluit van 7 maart 2023 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder 2 aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid van beweging opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel).
Op 9 maart 2023 heeft eiser de HTL verlaten. Eiser heeft zich vervolgens op 10 maart 2023 in Ter Apel gemeld met het verzoek om opvang.
Bij besluit van 11 maart 2023 (het bestreden besluit 3) heeft verweerder 1 besloten om eiser per 11 maart 2023 op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Rva 2005 te plaatsen in de HTL te Hoogeveen.
Bij besluit van 11 maart 2023 (het bestreden besluit 4) heeft verweerder 2 aan eiser opnieuw een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen al deze besluiten beroep ingesteld. De beroepen tegen de plaatsingsbesluiten (bestreden besluiten 1 en 3) zijn geregistreerd onder zaaknummer AWB 23/3732. De beroepen tegen de vrijheidsbeperkende maatregelen zijn geregistreerd onder respectievelijk zaaknummer NL23.10171 en NL23.10328.
Verweerder 1 heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 14 april 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens was een tolk aanwezig. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten.
1.1.
Bij bestreden besluit 1 heeft verweerder 1 besloten om eiser met ingang van
7 maart 2023 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Verweerder 1 stelt zich op het standpunt dat eiser zich op 6 maart 2023 schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen die een zeer grote impact hebben doen ontstaan. Eiser heeft verbaal en fysiek agressief gedrag vertoond richting een medebewoner van de locatie Echt. Eiser heeft deze medebewoner tijdens een ruzie naar de grond getrokken, is op hem gaan zitten en hem heeft getracht met twee handen te wurgen. Zonder tussenkomt van het COa en Trigion waren de gevolgen zonder twijfel desastreus geweest, aldus verweerder 1. Na de de-escalatie van het COa en Trigion kiest eiser er bovendien voor om nogmaals escalerend op te treden door met wilde gebaren zijn bovenkleding uit te trekken en met gebalde vuisten opnieuw te proberen deze medebewoner te lijf te gaan. Eisers gedragingen zijn volgens verweerder 1 wat betreft aard en omvang zodanig ernstig dat dit de plaatsing in de HTL rechtvaardigt. Verder heeft verweerder 1 erop gewezen dat hij eerder op 25 januari 2023 en op 17 februari 2023 respectievelijk een ROV 4 en een ROV 6 maatregel aan eiser heeft opgelegd naar aanleiding van doodsbedreigingen, poging tot wurging en fysieke agressie met behulp van een barkruk, maar dat hij, gezien het gebrek aan zelfreflectie en positieve gedragsverandering, geen andere mogelijkheid ziet dan op te schalen in maatregelen.
1.2.
Op 6 maart 2023 heeft eiser een verklaring van vrijwillig verblijf ondertekend waarin hij verklaart dat hij vanaf 6 maart 2023, 21:30 uur vrijwillig in de HTL te Hoogeveen verblijft en overnacht, in afwachting van de definitieve plaatsing aldaar en in afwachting van het opleggen van de HTL-maatregel en de vrijheidsbeperkende maatregel.
1.3.
Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder 2 aan eiser een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd en hem verplicht om zich met ingang van 7 maart 2023 in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. Verweerder 2 heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van dit besluit verwezen naar het bestreden besluit 1, waarin de incidenten die zich hebben voorgedaan zijn toegelicht. Verweerder 2 ziet in de door eiser aangevoerde omstandigheden geen gronden om af te zien van het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
1.4.
Eiser heeft de HTL in Hoogeveen op 9 maart 2023 verlaten, omdat een vriend van hem een adres voor hem zou hebben om te verblijven.
1.5.
Op 10 maart 2023 heeft eiser zich opnieuw gemeld in Ter Apel met een verzoek om opvang. Op 10 maart 2023 heeft eiser een verklaring van vrijwillig verblijf ondertekend waarin hij verklaart dat vrijwillig in de HTL te Hoogeveen verblijft en overnacht, in afwachting van de definitieve plaatsing aldaar en in afwachting van het opleggen van de HTL-maatregel en de vrijheidsbeperkende maatregel.
1.6.
Bij besluit van 11 maart 202 (het bestreden besluit 3) heeft verweerder 1 besloten om eiser met ingang van 11 maart 2023 (opnieuw) in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. De motivering van dit besluit is gelijk aan de onder 1.1. gegeven motivering.
1.7.
Bij bestreden besluit 4 heeft verweerder 2 aan eiser een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd en hem verplicht om zich met ingang van 11 maart 2023 in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. Verweerder 2 heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van dit besluit verwezen naar het plaatsingsbesluit van verweerder 1 van 11 maart 2023, waarin de incidenten die zich hebben voorgedaan zijn toegelicht. Verweerder 2 ziet in de door eiser aangevoerde omstandigheden geen gronden om af te zien van het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
Standpunten van partijen
2. Eiser voert – samengevat weergegeven – aan dat hij als slachtoffer moet worden gezien en niet als de dader en dat plaatsing in de HTL een te zware bestraffing is. Eiser heeft tijdens het incident van 6 maart 2023 gehandeld uit zelfverdediging, aldus zijn gemachtigde. Daarom dient de plaatsing in de HTL als disproportioneel te worden aangemerkt.
2.1.
Verder stelt eiser dat uit het bestreden besluiten van respectievelijk 7 en 11 maart 2023 blijkt dat hij al op respectievelijk 6 en 10 maart 2023 in de HTL is aangekomen en daar ook sinds die datum verblijft. Nu de bestreden besluiten dateren van 7 en 11 maart 2023, evenals de vrijheidsbeperkende maatregelen (bestreden besluiten 2 en 4), betekent dit dat eiser in ieder geval twee maal één dag feitelijk zonder rechtstitel in zijn vrijheid beperkt is geweest. Ter zitting heeft eiser hieraan toegevoegd dat hij zowel op 6 als op 10 maart 2023 een verklaring heeft moeten ondertekenen, maar dat hij niet bekend is geworden met de inhoud van die verklaring. Op het moment dat eiser de verklaring moest onderteken, was er namelijk geen tolk die de inhoud voor hem heeft vertaald, aldus eiser. Bovendien bevat de ‘verklaring vrijwillig verblijf’ van 10 maart 2023 een aantal oningevulde tekstvakken, zodat in elk geval aan die verklaring geen waarde toekomt.
2.2.
Verweerder 1 heeft naar voren gebracht dat hij eiser niet volgt in zijn stelling dat eiser ten onrechte als agressor wordt beschouwd. Verweerder 1 heeft hierbij verwezen naar de uitgebreide beschrijving van incidenten in het bestreden besluit 1. Hierbij heeft verweerder 1 er op gewezen dat eiser als eerste fysiek geweld heeft gebruikt door de medebewoner naar de grond te brengen, op hem te gaan zitten en vervolgens met beide handen rond de keel van de medebewoner druk uit te oefenen. Eiser heeft geprobeerd de medebewoner te wurgen. Dit is waargenomen door twee COa-medewerkers en een medewerker van Trigion, aldus verweerder 1. Verder merkt verweerder 1 op dat eiser een reeks van soortgelijke incidenten op zijn naam heeft staan. Deze opeenstapeling van incidenten waarbij het steeds terugkerende agressieve gedrag van eiser een grote rol heeft gespeeld en het incident van 6 maart 2023, rechtvaardigen volgens verweerder 1 het opleggen van een HTL-maatregel aan eiser. Dit geldt volgens verweerder 1 ook voor de plaatsing van eiser in de HTL op 11 maart 2023.
2.3.
Verweerder 2 voert aan dat plaatsing in de HTL op 6 maart 2023 en op 10 maart 2023 het gevolg was van een crisissituatie. In beide gevallen was het laat in de avond en op dat moment was het niet mogelijk om diezelfde dag nog een besluit te nemen. Om die reden is eiser gevraagd of hij akkoord gaat met vrijwillig verblijf in de HTL totdat de volgende dag een besluit genomen kon worden. Verweerder stelt dat uit het feit dat eiser de verklaring van vrijwillig verblijf heeft ondertekend volgt dat hij geen schadevergoeding hoeft te betalen. Volgens verweerder was er sprake van een overmachtssituatie
.
Inhoudelijk oordeel
3. De rechtbank stelt vast dat eiser het incident dat op 6 maart 2023 heeft plaatsgevonden en dat heeft geleid tot de HTL-plaatsing in beroep niet als zodanig heeft bestreden. De rechtbank gaat uit van het incident zoals opgenomen in de verslaglegging van het COa. Hieruit volgt dat eiser zich verbaal en fysiek agressief heeft gedragen richting een medebewoner, dat hij hem naar de grond heeft getrokken, op hem is gaan zitten en hem heeft geprobeerd te wurgen. Deze gang van zaken is door verschillende medewerkers waargenomen; de rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten om aan deze verklaringen te twijfelen. Dat eiser, zoals namens hem is gesteld, slachtoffer zou zijn van discriminatie en pestgedrag en dat hij niet de agressor zou zijn, volgt bovendien niet uit de beschrijving van het incident. Voor zover al zou moeten worden aangenomen dat de aanleiding van deze uitbarsting van agressie tegen deze medebewoner gelegen zou zijn in pestgedrag van die medebewoner, dan nog kan dit niet als rechtvaardiging gelden van hetgeen waar eiser zich schuldig aan heeft gemaakt. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat, zoals ook uit het dossier blijkt, verweerder recentelijk meerdere malen een maatregel aan eiser heeft opgelegd wegens zeer agressief gedrag, maar dat deze maatregelen er niet toe hebben geleid dat eiser zijn gedrag heeft verbeterd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiser terecht in de HTL geplaatst en heeft hij dit besluit voldoende gemotiveerd.
3.1.
De rechtbank stelt verder vast dat plaatsing in de HTL heeft plaatsgevonden op respectievelijk 6 maart 2023 en 10 maart 2023, terwijl het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel op respectievelijk 7 maart 2023 en 11 maart 2023 zijn opgelegd. Dit maakt dat eiser feitelijk tot twee maal toe één dag zonder rechtstitel in zijn vrijheid is beperkt. Eiser heeft immers in die periode verbleven onder het beperkende regime dat geldt voor vreemdelingen die in de HTL verblijven, en zonder dat de daarbij behorende vrijheidsbeperkende maatregel was genomen. Dat voor eiser een ander regime
– vergelijkbaar met een AZC – gold gedurende deze dagen is gesteld noch gebleken. De omstandigheid dat eiser een verklaring voor vrijwillig verblijf heeft ondertekend, doet aan het voorgaande niet af. In dit verband neemt de rechtbank in aanmerking dat onduidelijk is gebleven of eiser bekend was met inhoud en de consequenties van de ondertekening van de verklaring voor vrijwillig verblijf in de HTL. De verklaring van eiser ter zitting dat hij niet bekend was met de inhoud van de ‘verklaring vrijwillig verblijf’ en dat de inhoud daarvan evenmin met behulp van een tolk in een taal die hij in voldoende mate beheerst is vertaald, is door verweerder niet betwist. Bovendien is onduidelijk gebleven wat de consequenties zouden zijn als eiser die verklaring(en) niet zou hebben ondertekend. De rechtbank gaat ervan uit dat er daarom sprake is van een beperking in de bewegingsvrijheid die immateriële schade tot gevolg heeft. Die schade is geringer dan bij een vrijheidsontnemende maatregel. Dat eiser zeer waarschijnlijk maar voor een hele korte duur zonder rechtstitel in de HTL is verbleven, doet naar het oordeel van de rechtbank niet aan af aan het voorgaande. De rechtbank acht het aannemelijk dat eiser immateriële schade heeft geleden van € 25,00 per dag die hij ten onrechte gedurende twee dagen, namelijk op 6 maart 2023 en op 10 maart 2023, in zijn bewegingsvrijheid is beperkt, zodat aanleiding bestaat om de Staat der Nederlanden te veroordelen tot vergoeding aan eiser van een totaalbedrag aan schade van
€ 50,00.
4. Gelet op het oordeel in rechtsoverweging 3.1. ziet de rechtbank aanleiding om verweerder 2 in de proceskosten te veroordelen. De rechtbank stelt de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,00 en wegingsfactor 1). De rechtbank overweegt daarbij dat er sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond voor zover eiser feitelijk zonder rechtstitel in zijn vrijheid is beperkt;
- verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 50,00;
- veroordeelt verweerder 2 in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Willems - Keekstra, rechter, in aanwezigheid van
A.P. Kuiters, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier is verhinderd deze de rechter
uitspraak mede te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de plaatsing van eiser in de HTL te Hoogeveen (bestreden besluiten 1 en 3), kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft de beroepen tegen de oplegging van de artikel 56-maatregel (bestreden besluiten 2 en 4), staat geen rechtsmiddel open.