ECLI:NL:RBDHA:2023:5964

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
NL23.10261
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Boerlage – van den Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling met slechthorendheid en gebrekkige belangenafweging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 april 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die op 3 april 2023 door de Koninklijke Marechaussee van de Duitse autoriteiten is overgenomen. Eiser, van Egyptische nationaliteit en slechthorend, werd op 4 april 2023 in vreemdelingenbewaring gesteld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000, met als argument dat de bewaring noodzakelijk was voor het verkrijgen van gegevens voor de beoordeling van een asielaanvraag. Eiser heeft echter betwist dat hij op de juiste wijze op zijn rechten is gewezen, aangezien hij de telefonische tolk niet kon verstaan. De rechtbank oordeelde dat er een gebrek was in het voortraject, omdat eiser niet adequaat was geïnformeerd over zijn rechten. Bovendien vond de rechtbank dat er geen kenbare belangenafweging had plaatsgevonden na het gehoor van eiser. De rechtbank heeft de maatregel van bewaring onrechtmatig geacht en bevolen deze met onmiddellijke ingang op te heffen. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 2.330,- aan eiser voor de onrechtmatige periode van bewaring.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.10261

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Egyptische nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer] ,
(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, staatssecretaris,

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Procesverloop

Bij besluit van 4 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting is aangevangen op 14 april 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.A.L.A. van Ittersum. Ter zitting is een aanvang gemaakt met horen. Vervolgens is het onderzoek ter zitting geschorst, omdat er geen tolk aanwezig was.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 21 april 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk] De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
1. Eiser is op 3 april 2023 door de Koninklijke Marechaussee overgenomen van de Duitse autoriteiten en op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw 2000 opgehouden. Vervolgens is eiser op 4 april 2023 in vreemdelingenbewaring gesteld. Omdat eiser slechthorend is en hij de telefonische tolk op 4 april 2023 niet kon verstaan is hij de volgende ochtend gehoord met behulp van een tolk Arabisch die fysiek aanwezig was.
2. De staatssecretaris heeft de onderhavige maatregel gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b (b-grond) en c (c-grond) van de Vw 2000. Indien aan de daarvoor gestelde eisen is voldaan, is elk van deze gronden afzonderlijk voldoende om de maatregel te kunnen dragen. In dit verband stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een asielaanvraag (b-grond). De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris gemotiveerd waarom een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend is toe te passen.
2.2.
Ter zitting heeft de staatssecretaris de c-grond laten vallen. Ook heeft de staatssecretaris de zware gronden 3d en 3f laten vallen.
3. Namens eiser is in beroep het volgende naar voren gebracht. Eiser stelt dat er sprake is van een onrechtmatige ophouding. Het proces-verbaal van ophouding van 3 april 2023 bevat uiterst summiere informatie en onduidelijke tijdstippen, waardoor niet kan worden vastgesteld wanneer eiser is overgenomen en wanneer de ophouding is aangevangen. Verder is het volgens eiser gezien zijn slechthorendheid onmogelijk dat hij tijdens de ophouding met behulp van een telefonische tolk begrijpelijk op zijn rechten is gewezen en dat hij vervolgens heeft aangegeven hiervan geen gebruik te willen maken. Het enkele kruisje in het proces-verbaal waaruit blijkt dat eiser zijn rechten heeft begrepen, is gezien de slechthorendheid van eiser onvoldoende om hiervan uit te kunnen gaan. Ook ontbreekt een maatregel van ophouding en een rechtsmiddelenclausule, dit gebrek is in strijd met artikel 6:23, eerste en tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.1.
Eiser voert verder aan dat hij in bewaring is gesteld zonder dat hij hierover van te voren is gehoord. Het feit dat er voorafgaand aan de inbewaringstelling geen fysieke tolk Arabisch beschikbaar was, was niet toereikend om van het horen voorafgaand aan de maatregel af te zien nu de noodzaak van een fysieke tolk al tijdens de ophouding op 3 april 2023 bekend was. Ook is volgens eiser niet voldaan aan artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Verder betwist eiser de grondslag van de maatregel en de zware en lichte gronden 3a, 3d, 4d en 4d. Tot slot stelt eiser dat er moet worden volstaan met een lichter middel gezien zijn handicap en geestelijke beperking.
4. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat er sprake is geweest van een zogenaamde ‘kale’ overdracht van eiser door de Duitse aan de Nederlandse autoriteiten waardoor er geen document is opgemaakt in het kader van de overname van eiser vanuit Duitsland. Er kan volgens de staatssecretaris uit worden gegaan van de inhoud van het proces-verbaal van ophouding van 3 april 2023. De staatssecretaris heeft navraag gedaan bij de verbalisanten en stelt zich op het standpunt dat de tijdstippen van overname en ophouding juist zijn en dat eiser of op het moment van overname of later in de transportbus naar de plek van ophouding op zijn rechten is gewezen. Nu niet uit het proces-verbaal blijkt dat eiser de mededeling over zijn rechten niet heeft begrepen, gaat de staatssecretaris er vanuit dat eiser het wel heeft begrepen.
4.1.
De staatsecretaris stelt verder dat het feit dat er voorafgaand aan de inbewaringstelling geen fysieke tolk Arabisch beschikbaar was maakt dat er sprake is van een uitzonderingssituatie en dat er op de juiste wijze is gehandeld door eiser te horen op het moment dat er wel een fysieke tolk Arabisch beschikbaar was. De situatie op 3 april 2023 was volgens de staatssecretaris geen reden om anders te anticiperen, omdat uit het proces-verbaal van ophouding blijkt dat er toen wel met eiser kon worden gecommuniceerd. Verder stelt de staatssecretaris dat uit het feit dat de maatregel van bewaring na het gehoor niet is opgeheven blijkt dat de inhoud van het gehoor geen reden gaf om de maatregel onrechtmatig te achten. Er hoeft volgens de staatssecretaris niet een aparte schriftelijke belangenafweging plaats te vinden.
5. De rechtbank oordeelt als volgt.
5.1.
Uit het arrest van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) volgt dat de rechtbank bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel de uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarden voor bewaring ambtshalve toetst. De rechtbank ziet in het hiervoor genoemde arrest van het HvJEU geen aanleiding om de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling ambtshalve te toetsen.
5.2.
Over hetgeen eiser ten aanzien van het voortraject heeft aangevoerd, oordeelt de rechtbank als volgt. De rechtbank overweegt dat uit het proces-verbaal van gehoor van 4 april 2023 en het proces-verbaal van bevindingen van 13 april 2023 duidelijk blijkt dat eiser gezien zijn slechthorendheid niet in staat is om via een telefonische tolk te communiceren. Zelfs toen eiser zijn oor op de speaker legde was het voor eiser niet mogelijk om de telefonische tolk goed te verstaan. Gelet op deze vaststellingen kan de rechtbank niet onverkort uitgaan van het proces-verbaal van ophouding waarbij eiser met behulp van een telefonische tolk (wiens naam en/of tolkennummer overigens ontbreekt op het proces-verbaal) op zijn rechten is gewezen en waarbij eiser heeft aangegeven dat hij van zijn rechten geen gebruik wil maken. De rechtbank ziet geen aanleiding om het onderzoek te heropenen omdat zij de opvolgende bewaringsmaatregel onrechtmatig acht. De rechtbank stelt wel een gebrek in de ophouding vast.
5.3.
De rechtbank overweegt dat uit het procesdossier blijkt dat eiser voorafgaand aan de oplegging van de maatregel van bewaring niet is gehoord, omdat er op dat moment geen fysieke tolk Arabisch beschikbaar was. Gelet op eisers slechthorendheid was het niet mogelijk om eiser met behulp van een telefonische tolk te horen. De staatssecretaris heeft de maatregel van bewaring daarom gebaseerd op de omstandigheden die op dat moment bekend waren. Eiser is een dag na de oplegging van de maatregel van bewaring alsnog gehoord met behulp van een fysiek aanwezige tolk Arabisch. De rechtbank is met de staatssecretaris van oordeel dat het feit dat eiser is gehoord na zijn inbewaringstelling het gevolg is van overmacht. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit het proces-verbaal van gehoor blijkt dat de gezien de slechthorendheid van eiser het niet mogelijk was om eiser met behulp van een telefonische tolk te horen en er op dat moment niet mogelijk was om een tolk te laten komen. De eerst volgende mogelijkheid waarbij een tolk Arabisch fysiek aanwezig kon zijn, was de volgende ochtend om 10:00 uur. Omdat de maximale duur voor de ophouding zou verstrijken voordat eiser kon worden gehoord, heeft de staatssecretaris, door eiser een dag na zijn inbewaringstelling te horen, op de juiste wijze toepassing gegeven aan artikel 5.2, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
5.4.
Echter had er nadat het gehoor had plaatsgevonden naar het oordeel van de rechtbank wel een
kenbarebelangenafweging door de staatsecretaris moeten plaatsvinden waarbij de staatssecretaris aan de hand van hetgeen dat eiser tijdens het gehoor naar voren heeft gebracht gemotiveerd had moeten bezien of de maatregel van bewaring kon worden gehandhaafd. Niet is gebleken dat deze belangenafweging door de staatssecretaris heeft plaatsgevonden waardoor er naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek. Gelet hierop heeft de staatssecretaris zich in de maatregel van bewaring niet op het standpunt kunnen stellen dat door eiser geen omstandigheden zijn aangevoerd die zouden moeten leiden tot het opleggen van een minder dwingende maatregel en is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een onrechtmatige maatregel van bewaring. Nu de maatregel van bewaring op grond van voorgaande onrechtmatig wordt geacht, ziet de rechtbank geen reden om de overige beroepsgronden te bespreken.
6. Het beroep is gegrond. De maatregel van bewaring is van meet af aan onrechtmatig. De rechtbank beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel van bewaring.
7. Nu de maatregel onrechtmatig heeft voortgeduurd is er aanleiding eiser een schadevergoeding toe te kennen voor de dagen dat de maatregel onrechtmatig ten uitvoer is gelegd. Eiser komt een schadevergoeding toe van in totaal € 2.330,- (1 dag in een politiecel à € 130,- en 22 dagen in het detentiecentrum Rotterdam à € 100,-).
8. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 2.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het verschijnen op een nadere zitting met een waarde per punt van
€ 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 25 april 2023;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 2.330,- te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.092,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage – van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.