Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam] , eiser,
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, staatssecretaris,
Procesverloop
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
kenbarebelangenafweging door de staatsecretaris moeten plaatsvinden waarbij de staatssecretaris aan de hand van hetgeen dat eiser tijdens het gehoor naar voren heeft gebracht gemotiveerd had moeten bezien of de maatregel van bewaring kon worden gehandhaafd. Niet is gebleken dat deze belangenafweging door de staatssecretaris heeft plaatsgevonden waardoor er naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek. Gelet hierop heeft de staatssecretaris zich in de maatregel van bewaring niet op het standpunt kunnen stellen dat door eiser geen omstandigheden zijn aangevoerd die zouden moeten leiden tot het opleggen van een minder dwingende maatregel en is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een onrechtmatige maatregel van bewaring. Nu de maatregel van bewaring op grond van voorgaande onrechtmatig wordt geacht, ziet de rechtbank geen reden om de overige beroepsgronden te bespreken.
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 25 april 2023;