In deze zaak heeft eiser op 12 januari 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De rechtbank heeft op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht, wat door de rechtbank voorlopig is toegewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van het griffierecht.
De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiser heeft zijn aanvraag op 20 mei 2022 ingediend, en verweerder had uiterlijk op 18 november 2022 moeten beslissen. Aangezien er geen besluit is genomen, heeft eiser verweerder op 29 november 2022 in gebreke gesteld. Het beroep is tijdig ingediend en wordt gegrond verklaard.
De rechtbank draagt verweerder op om binnen twintig weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. Tevens wordt verweerder een dwangsom van € 100 opgelegd voor elke dag dat hij in gebreke blijft, met een maximum van € 7.500. Eiser heeft recht op verbeurde bestuurlijke dwangsommen van € 1.442 en de proceskosten worden vastgesteld op € 418,50. De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor 'licht' van toepassing is, aangezien het beroep enkel betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.