ECLI:NL:RBDHA:2023:6019

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
09/051943-21 (dagvaarding I), 09/027578-20 (dagvaarding II, ttz. gev.), 09/198443-21 (dagvaarding III, ttz. gev.) en 09/174179-21 (dagvaarding IV, ttz. gev.)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal in vereniging en andere strafbare feiten met veroordeling voor wederspannigheid en belediging van een verbalisant

Op 26 april 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2000, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal in vereniging van laptops, vernieling, mishandeling en bedreiging van verbalisanten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de diefstal van 46 laptops uit een schoolgebouw, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij een van de daders was. De rechtbank oordeelde dat de herkenning van de verdachte op camerabeelden niet betrouwbaar was, en er was onvoldoende ander bewijs om zijn betrokkenheid te bevestigen. Ook de beschuldigingen van vernieling, mishandeling en bedreiging werden verworpen, omdat de rechtbank niet overtuigd was van de bewijsvoering. Echter, de rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan wederspannigheid en belediging van een verbalisant. Voor deze feiten werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf dagen en een voorwaardelijke hechtenis van één week voor het rijden zonder rijbewijs op een snorfiets. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking had, werd vrijgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/051943-21 (dagvaarding I), 09/027578-20 (dagvaarding II, ttz. gev.), 09/198443-21 (dagvaarding III, ttz. gev.) en 09/174179-21 (dagvaarding IV, ttz. gev.)
Datum uitspraak: 26 april 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 12 april 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. van Dongen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. H. Sytema naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Dagvaarding I
hij op of omstreeks 24 november 2020 te 's-Gravenhage
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
16 HP laptops en/of 31 Microsoft Surfaces, in elk geval enig goed, dat geheel of ten
dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te
weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Dagvaarding II
1
hij op of omstreeks 31 januari 2020 te 's-Gravenhage, zich met geweld en/of
bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meerdere ambtenaren,
[slachtoffer 2] (hoofdagent van politie Eenheid Den Haag) en/of [slachtoffer 3]
(hoofdagent van politie Eenheid Den Haag), werkzaam in de rechtmatige
uitoefening van zijn/hun bediening, te weten (assisteren bij) de aanhouding van
hem - verdachte - door meermalen, althans eenmaal, (met kracht)
- zijn arm(en) (proberen) los te trekken,
- zijn arm(en), althans zijn lichaam, in tegenovergestelde richting te bewegen dan
agenten deze trachten te bewegen en/of
- zijn arm(en) gebogen te houden;
2
hij op of omstreeks 31 januari 2020 te 's-Gravenhage
opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 3] (hoofdagent bij politie Eenheid
Den Haag), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn
bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de
woorden toe te voegen: "Kanker op, wat ben je aan het doen? Kankermongool. Mij
krijg je niet zomaar.", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
3
hij op of omstreeks 31 januari 2020 te 's-Gravenhage als bestuurder van een
motorrijtuig (een snorfiets met kenteken [kenteken] ) heeft gereden op de weg,
Hoefkade, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in
artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de
categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
Dagvaarding III
hij op of omstreeks 29 mei 2020 te 's-Gravenhage, zijn zus, [slachtoffer 4] heeft
mishandeld door die [slachtoffer 4] met een kruk, althans enig voorwerp, tegen het
hoofd te slaan en/of een kruk, althans enig voorwerp, tegen het hoofd van die [slachtoffer 4]
te gooien;
Dagvaarding IV
1
hij op of omstreeks 30 april 2020 te 's-Gravenhage
gemeenteambtenaar [slachtoffer 5] heeft bedreigd met
- openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en/of goederen, en/of
- enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen
en/of goederen ontstaat, en/of
door een rookbom richting haar te gooien;
2
hij op of omstreeks 30 april 2020 te 's-Gravenhage
gemeenteambtenaar [slachtoffer 6] heeft bedreigd met
- openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en/of goederen, en/of
- enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen
en/of goederen ontstaat, en/of
door een rookbom richting hem te gooien;
3
hij op of omstreeks 30 april 2020 te 's-Gravenhage
opzettelijk en wederrechtelijk een auto, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten
dele aan [slachtoffer 7] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft
vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

3. De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het bij dagvaarding III en het bij dagvaarding IV onder 3 ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het bij dagvaarding I, dagvaarding II en het bij dagvaarding IV onder 1 en 2 ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het bij dagvaarding I, dagvaarding II onder 2 en 3, dagvaarding III en het bij dagvaarding IV ten laste gelegde. Ten aanzien van het bij dagvaarding II onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Vrijspraak
Dagvaarding I
Er is aangifte gedaan van diefstal van 46 laptops uit een schoollokaal in [slachtoffer 1] , gepleegd op 24 november 2020. Rond de tijd dat de laptops moeten zijn weggenomen, zijn twee mannen op camerabeelden te zien die volgens de aangever zouden kunnen worden aangemerkt als de daders. Op de camerabeelden is te zien dat op 24 november 2020 omstreeks 18.46 uur een man, aangeduid als ‘man 1’, de deur van de fietsenkelder opent en een andere man, aangeduid als ‘man 3’, binnenlaat. Op de camerabeelden zijn twee mannen met lege tassen te zien. Een kwartier laten komen de mannen weer met de tassen in beeld. Eén van de tassen is meer gevuld en beweegt minder snel mee dan een kwartier daarvoor. Aan de andere tas is een vervorming zichtbaar. Het lijkt of er vierkante dan wel rechthoekige objecten in de tas zitten. Via de fietsenkelder lopen de twee mannen richting het schoolplein. Omstreeks 19.36 uur laat man 1 man 3 weer het gebouw binnen en is man 1 te zien met een sporttas die niet volledig is gevuld. Twee minuten later is te zien dat de mannen zich afzonderlijk van elkaar in het gebouw begeven. Omstreeks 19.44 uur is te zien dat man 1 een sporttas bij zich heeft die groter van volume is dan daarvoor en dat man 3 twee grote boodschappentassen bij zich heeft die geheel gevuld lijken te zijn. Met deze tassen lopen ze weer via de fietsenkelder het gebouw uit. De rechtbank gaat er op grond van de bovengenoemde camerabeelden vanuit dat bovengenoemde man 1 en man 3 de daders zijn van de diefstal van de laptops. Deze mannen zijn rondom het tijdstip van de diefstal aanwezig geweest in [slachtoffer 1] en moeten gezien het feit dat zij twee keer met grote lege tassen binnenkomen en later met gevulde tassen met rechthoekige objecten weer de school verlaten, de daders zijn geweest.
Is de verdachte één van de daders?
Het eerste wat naar de verdachte als mogelijke dader wijst, is de herkenning door verbalisant [verbalisant 1] van de verdachte als man 3 op de camerabeelden. Deze man draagt op de camerabeelden een mondkapje en een muts tot over zijn oren.
Bij het gebruik van herkenningen als bewijs dat het de verdachte is geweest die het hem ten laste gelegde heeft begaan, geldt als uitgangspunt dat hier door de rechter behoedzaam mee moet worden omgegaan. Dit uitgangspunt geldt temeer indien de herkenning het enige bewijsmiddel is op basis waarvan de betrokkenheid van de verdachte bij het hem ten laste gelegde kan worden vastgesteld. Bij het beantwoorden van de vraag of een herkenning betrouwbaar is, zijn onder meer van belang de kwaliteit en helderheid van de camerabeelden, de mate waarin de dader op de beelden duidelijk zichtbaar is en of en zo ja, in welke hoedanigheid en frequentie de waarnemer en de dader elkaar eerder hebben getroffen, alsmede of de herkenning heeft plaatsgevonden op basis van specifieke, onderscheidende persoonskenmerken.
[verbalisant 1] heeft de verdachte herkend aan de manier waarop hij zich beweegt en de manier waarop zijn schouders gebogen zijn. Hoewel de beelden van voldoende kwaliteit en helderheid zijn, is de rechtbank met de raadsman van oordeel dat deze herkenning niet is gebaseerd op voldoende specifieke, onderscheidende persoonskenmerken om als een voldoende betrouwbare herkenning te kunnen worden gebruikt voor het bewijs. De rechtbank wordt gesterkt in dat oordeel nu de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben verklaard dat zij niemand op de beelden hebben kunnen herkennen, omdat het gelaat van de verdachte nauwelijks zichtbaar was. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de herkenning van [verbalisant 1] niet bruikbaar voor het bewijs.
Wat verder nog naar de verdachte als mogelijke dader wijst, is een WhatsApp-gesprek aangetroffen in de telefoon van de medeverdachte met een persoon genaamd ‘ [alias] ’, dat plaatsvond op 27 en 28 november 2020, enkele dagen na de diefstal. In het gesprek wordt ruzie gemaakt over een laptop en wordt gezegd dat “ze er samen inzitten”. Van ‘ [alias] ’ is een profielfoto zichtbaar. Drie verbalisanten hebben de verdachte op deze foto herkend. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de profielfoto niet van een dusdanige kwaliteit en helderheid is dat daarop een goede en objectief te waarderen herkenning kan worden gemaakt. De profielfoto is klein en heeft een lage resolutie. Het is daardoor niet mogelijk om specifieke gelaatskenmerken te onderscheiden. Het voorgaande maakt dat de rechtbank de door de verbalisanten gedane herkenningen onvoldoende betrouwbaar acht om een bewezenverklaring op te baseren.
Omdat geen ander redengevend bewijs voor de betrokkenheid van de verdachte bij de diefstal is, zal hij van het bij dagvaarding I ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Dagvaarding III
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het bij dagvaarding III ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden wegens het gebrek aan steunbewijs. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van dit feit.
Dagvaarding IV, feiten 1 en 2
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor een veroordeling ter zake van bedreiging vereist dat de uitlating of handeling van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook gepleegd zou kunnen worden.
De verdachte wordt ervan verdacht dat hij een rookbom in de richting van twee politieagenten heeft gegooid. De rookbom is vlak naast de politieagenten tot ontploffing gekomen. Het gooien van een rookbom richting een persoon kan weliswaar bij diegene schrik aanjagen, maar is naar het oordeel van de rechtbank niet van dien aard dat bij diegene de redelijke vrees kan ontstaan dat hij
wederomhet slachtoffer zal worden van openlijke geweldpleging of een misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen
of goederen ontstaat. Het delict waarmee volgens de tenlastelegging gedreigd wordt, het gooien van een rookbom, is dan immers al voltooid en uit de bewijsmiddelen valt niet zonder meer vast te stellen dat de vrees gerechtvaardigd was dat dit nog een keer zou gaan gebeuren. De verdachte zal daarom reeds hierom van deze feiten worden vrijgesproken.
Dagvaarding IV, feit 3
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het bij dagvaarding IV onder 3 ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De rechtbank zal de verdachte hiervan dan ook vrijspreken.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
De rechtbank zal ten aanzien van het bij dagvaarding II onder 1 ten laste gelegde feit volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte heeft dit feit namelijk bekend, hier later niet anders over verklaard en de raadsman heeft geen vrijspraak bepleit.
3.5.
Bewijsoverweging dagvaarding II, feit 3
De verdachte heeft verklaard dat zijn zus op de snorfiets heeft gereden. De verbalisant die de verdachte op de scooter zag rijden, herkende de verdachte direct. Hij herkende hem vanwege zijn werkzaamheden in het werkgebied en hij heeft de verdachte eerder voor meerdere strafbare feiten aangehouden. De verbalisant zag dat de verdachte een opgeschoren kapsel had. Gelet op het voorgaande twijfelt de rechtbank niet aan de herkenning en gaat er dan ook vanuit dat de verdachte degene is geweest die de snorfiets heeft bestuurd. Bij zijn verhoor bij de politie heeft verdachte verklaard geen rijbewijs te hebben. De rechtbank acht het bij dagvaarding II onder 3 ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Dagvaarding II
1
hij op 31 januari 2020 te 's-Gravenhage, zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren, [slachtoffer 2] (hoofdagent van politie Eenheid Den Haag) en [slachtoffer 3] (hoofdagent van politie Eenheid Den Haag), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten (assisteren bij) de aanhouding van
verdachte door meermalen, (met kracht)
- zijn armen (proberen) los te trekken,
- zijn armen in tegenovergestelde richting te bewegen dan agenten deze trachten te bewegen en
- zijn arm gebogen te houden;
2
hij op 31 januari 2020 te ’s-Gravenhage opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 3] (hoofdagent bij politie Eenheid Den Haag), gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "Kanker op, wat ben je aan het doen? Kankermongool";
3
hij op 31 januari 2020 te 's-Gravenhage als bestuurder van een
motorrijtuig (een snorfiets met kenteken [kenteken] ) heeft gereden op de weg,
Hoefkade, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in
artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de
categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake het bij dagvaarding I, dagvaarding II en dagvaarding IV ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 weken, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht en dat de verdachte ter zake van het bij dagvaarding IV onder 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een hechtenis voor de duur van één week voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij een bewezenverklaring een taakstraf op te leggen, eventueel in combinatie met een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zonder rijbewijs op een snorfiets gereden. Nadat hij voor dit feit was aangehouden, heeft hij zich hiertegen verzet door zich los te trekken en heeft daarbij een politieagent uitgescholden. Door zo te handelen heeft hij laten zien geen respect te hebben voor het gezag van de politieagent.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 22 maart 2023, waaruit blijkt dat hij de afgelopen vijf jaar niet voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 5 april 2023. De verdachte heeft niets willen verklaren, waardoor het in kaart brengen van eventuele risicofactoren niet mogelijk was. De door de verdachte aangevoerde persoonlijke omstandigheden kon de reclassering niet toetsen, omdat hij geen toestemming heeft gegeven om referenten te raadplegen. De reclassering adviseert om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Ten aanzien van de wederspannigheid en de belediging van de politieagent acht de rechtbank, gelet op de ernst van deze feiten, een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest passend en geboden. Voor het rijden zonder rijbewijs is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste straf passend is.

7.De vordering van de benadeelde partij

7.1.
De vordering
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 44.355,09, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
7.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot
schadevergoeding hoofdelijk moet worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, gelet op de door hem bepleite vrijspraak.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien
de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 57, 62, 63, 180, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht;
- 107 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I, dagvaarding III en dagvaarding IV ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding II ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6. bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding II, feit 1:
wederspannigheid;
ten aanzien van dagvaarding II, feit 2:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
ten aanzien van dagvaarding II, feit 3:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van ten aanzien van dagvaarding II, feiten 1 en 2 tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van dagvaarding II, feit 3 tot:
een
hechtenisvoor de duur van
1 (één) WEEK;
bepaalt dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op één jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W. de Wit, voorzitter,
mr. J. Holleman, rechter,
mr. C.M. Koole, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. van Beelen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 april 2023.