ECLI:NL:RBDHA:2023:6025

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
NL23.1738
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit niet tijdig nemen van een besluit inzake machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 20 april 2023, is het beroep van eiseres gegrond verklaard. Eiseres had op 19 januari 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De rechtbank oordeelde dat verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, niet binnen de wettelijk vereiste termijn van 90 dagen had beslist op de aanvraag, en dat de termijn voor het nemen van een besluit inmiddels was verstreken. Eiseres had op 12 december 2022 verweerder rechtsgeldig in gebreke gesteld, en het beroep was tijdig ingediend. De rechtbank stelde vast dat het beroep kennelijk gegrond was, en dat er aanleiding was om verweerder op te dragen binnen een termijn van twintig weken alsnog een besluit te nemen. Tevens werd een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn werd overschreden, met een maximum van € 7.500. Daarnaast werd verweerder veroordeeld tot betaling van verbeurde bestuurlijke dwangsommen van € 1.442 en proceskosten van € 418,50 aan eiseres. De rechtbank wees erop dat de volledige termijn van artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht was verstreken, wat leidde tot de veroordeling tot betaling van de bestuurlijke dwangsommen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.1738

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. B.W.C. van Geet),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: S. Becks).

Procesverloop

Eiseres heeft op 19 januari 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis.
Verweerder heeft op 8 februari 2023 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

Griffierecht
1. Van de indiener van een beroepschrift bij de bestuursrechter wordt griffierecht geheven. Eiseres heeft het verzoek gedaan om hiervan te worden vrijgesteld. Eerder heeft de rechtbank dit verzoek voorlopig toegewezen. Gelet op wat eiseres naar voren heeft gebracht over haar inkomen, en gelet op het door haar ondertekende formulier, ziet de rechtbank aanleiding om dit verzoek definitief toe te wijzen. Van eiseres zal dan ook geen griffierecht worden geheven.
Niet-tijdig besissen
2. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
3. Eiseres heeft de aanvraag ingediend op 25 mei 2022. Verweerder moet op grond van artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) binnen 90 dagen beslissen op de aanvraag. Onder verwijzing naar hetzelfde artikel heeft verweerder de beslistermijn verlengd met drie maanden. Verweerder had dus uiterlijk op 23 november 2022 moeten beslissen. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is daarom voorbij zonder dat er een besluit is genomen. Eiseres heeft verweerder op 12 december 2022 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Op 19 januari 2023 is het beroep wegens niet-tijdig beslissen ingesteld. Er zijn tussen de ingebrekestelling en het beroep twee weken verstreken, zodat het beroep tijdig is ingediend. Het beroep is kennelijk gegrond.
4. Aan de door eiseres aangevoerde overwegingen betreffende WBV 2022/22 of het huisvestingsvereiste onder de gezinsherenigingsrichtlijn komt in dit verband geen belang toe.
Nadere termijn voor het nemen van een besluit
5. Eiseres verzoekt de rechtbank verweerder op te dragen om binnen twee weken alsnog een besluit te nemen en daarbij een rechterlijke dwangsom op te leggen voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven.
6. Als de verweerder niet op tijd heeft beslist, legt de rechtbank op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb een termijn op van twee weken waarbinnen het bestuursorgaan een besluit bekend moet maken. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid van deze bepaling een andere termijn opleggen of een andere voorziening treffen.
7. De rechtbank is van oordeel dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning op dit moment sprake is van een bijzonder geval. Zij verwijst voor een uitgebreide motivering naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 17 maart 2023. [1] Er is dan ook reden om met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb een langere termijn dan twee weken op te leggen.
8. Om te bepalen welke termijn verweerder moet worden gegund om alsnog tot een besluit te komen, wordt de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2020 [2] als uitgangspunt genomen. In deze uitspraak is geoordeeld dat de te bepalen nadere beslistermijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort mag zijn.
9. Verweerder verzoekt om een beslistermijn van twaalf weken na ontvangst van een reactie op het geboden herstelverzuim. De rechtbank ziet hierin aanleiding om de termijn waarbinnen verweerder een besluit dient bekend te maken aan eiseres te stellen op twintig weken.
10. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden. Daarbij geldt een maximum van € 7.500.
Bestuurlijke dwangsom en kosten.
11. Eiseres verzoekt de rechtbank om de bestuurlijke dwangsommen vast te stellen en om verweerder te veroordelen in de door haar gemaakte proceskosten.
12. De rechtbank stelt vast dat de volledige termijn van artikel 4:17 van de Awb is verstreken, zodat verweerder aan eiseres € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd.
13. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om binnen twintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de aanvraag van eiseres;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100 (honderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500 (zevenduizendvijfhonderd euro);
  • veroordeelt verweerder tot betaling aan eiser van de verbeurde bestuurlijke dwangsommen ter hoogte van € 1.442 (duizendvierhonderdtweeënveertig euro);
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50 (vierhonderdachttien euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en bekend gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.