In deze zaak heeft eiseres op 1 februari 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft niet gereageerd op het verzoek van de rechtbank om een verweerschrift in te dienen. De rechtbank heeft op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Eiseres had haar aanvraag op 5 juli 2022 ingediend, en verweerder had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) binnen 90 dagen moeten beslissen. De termijn voor het nemen van een besluit was verstreken zonder dat er een besluit was genomen, waardoor eiseres rechtsgeldig verweerder in gebreke heeft gesteld op 11 januari 2023.
De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is. Eiseres verzoekt de rechtbank om verweerder op te dragen binnen twee weken alsnog een besluit te nemen en om een rechterlijke dwangsom op te leggen voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft. De rechtbank legt op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb een termijn op van twee weken voor verweerder om een besluit bekend te maken. Gezien de omstandigheden van de aanvraag om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning, oordeelt de rechtbank dat er reden is om een langere termijn op te leggen. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen twintig weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit moet nemen.
Daarnaast legt de rechtbank een dwangsom op van € 100 per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan eiseres € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, en is bekendgemaakt op www.rechtspraak.nl.