ECLI:NL:RBDHA:2023:6027

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
NL22.26160
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen op aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak hebben verzoekers op 21 december 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op hun aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf, ingediend op 2 mei 2022. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft op 29 maart 2023 de aanvraag van verzoekers afgewezen. Vervolgens hebben verzoekers hun beroep ingetrokken en verzocht om een veroordeling van de verweerder tot vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank kan besluiten om het bestuursorgaan te veroordelen in de proceskosten.

In dit geval heeft de verweerder niet binnen de geldende termijn op de aanvraag van verzoekers beslist en heeft de aanvraag afgewezen terwijl er een beroep tegen het niet-tijdig beslissen aanhangig was. De rechtbank concludeert dat verweerder geheel aan het beroep van verzoekers tegemoet is gekomen. Het verzoek van verzoekers wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder tot vergoeding van de proceskosten, vastgesteld op € 418,50 voor de door een derde verleende rechtsbijstand, en het door verzoekers betaalde griffierecht van € 184 moet eveneens worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.26160

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam verzoeker 1], [verzoeker 2], [verzoeker 3], [verzoeker 4], verzoekers

v-nummers: [v-nummer 1], [v-nummer 2], [v-nummer 3] en [v-nummer 4]
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verzoekers hebben op 21 december 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op hun aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf van 2 mei 2022.
Bij besluit van 29 maart 2023 heeft verweerder de aanvraag van verzoekers afgewezen.
Verzoekers hebben het beroep ingetrokken en daarbij verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
2. Nu verweerder niet binnen de hiervoor geldende termijn op de aanvraag van verzoekers heeft besloten en deze aanvraag hangende een beroep tegen het niet tijdig beslissen heeft afgewezen, is verweerder geheel aan het beroep van verzoekers tegemoetgekomen.
3. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 met een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit. Ook moet verweerder het door verzoekers betaalde griffierecht van € 184 vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 418,50 (vierhonderdachttien euro en vijftig cent);
 bepaalt dat verweerder het door verzoekers betaalde griffierecht ter hoogte van € 184 (honderdvierentachtig euro) moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.