Op 5 april 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan eiser een maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en c van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak op 21 april 2023 behandeld, waarbij eiser in het detentiecentrum in Rotterdam aanwezig was en vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde. De staatssecretaris was ook vertegenwoordigd. Tijdens de zitting is besloten om de behandeling aan te houden om de staatssecretaris de gelegenheid te geven om aanvullende documenten aan te leveren. Na de zitting heeft de staatssecretaris aangegeven dat de opgevraagde documenten niet beschikbaar waren.
De staatssecretaris heeft de maatregel van bewaring gemotiveerd op basis van verschillende gronden, waaronder het risico op onttrekking aan het toezicht. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de eerdere maatregel van bewaring niet was opgeheven en dat hij zich in een vluchtsituatie bevond, waardoor de zware grond 3a niet aan hem kan worden tegengeworpen. Eiser heeft ook betoogd dat hij een asielaanvraag heeft ingediend uit beschermingsoverwegingen en niet om de uitzetting te voorkomen.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring terecht heeft opgelegd. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd om aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank concludeert dat de c-grond onvoldoende is gemotiveerd, maar dat de overige gronden voldoende zijn om de maatregel te rechtvaardigen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.