ECLI:NL:RBDHA:2023:6051

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
NL23.10762
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Boerlage - van den Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000 en de rechtmatigheid van de maatregel

Op 5 april 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan eiser een maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en c van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak op 21 april 2023 behandeld, waarbij eiser in het detentiecentrum in Rotterdam aanwezig was en vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde. De staatssecretaris was ook vertegenwoordigd. Tijdens de zitting is besloten om de behandeling aan te houden om de staatssecretaris de gelegenheid te geven om aanvullende documenten aan te leveren. Na de zitting heeft de staatssecretaris aangegeven dat de opgevraagde documenten niet beschikbaar waren.

De staatssecretaris heeft de maatregel van bewaring gemotiveerd op basis van verschillende gronden, waaronder het risico op onttrekking aan het toezicht. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de eerdere maatregel van bewaring niet was opgeheven en dat hij zich in een vluchtsituatie bevond, waardoor de zware grond 3a niet aan hem kan worden tegengeworpen. Eiser heeft ook betoogd dat hij een asielaanvraag heeft ingediend uit beschermingsoverwegingen en niet om de uitzetting te voorkomen.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring terecht heeft opgelegd. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd om aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank concludeert dat de c-grond onvoldoende is gemotiveerd, maar dat de overige gronden voldoende zijn om de maatregel te rechtvaardigen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.10762

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Indiase nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. E.J.P. Cats),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, staatssecretaris,

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Procesverloop

Bij besluit van 5 april 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep met behulp van telehoren op 21 april 2023 op zitting behandeld. Eiser is op het detentiecentrum in Rotterdam verschenen. Eiser heeft zich op de rechtbank in Groningen laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. In het detentiecentrum is de tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het beroep ter zitting aangehouden, om de staatssecretaris in de gelegenheid te stellen de M113 aan het dossier toe te voegen. Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven voor een schriftelijke afdoening na ontvangst van de M113.
De staatssecretaris heeft na de zitting een brief aan het dossier toegevoegd waarin het aangeeft dat de opgevraagde M113 niet is opgemaakt.
De gemachtigde van eiser heeft een reactie ingediend.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De staatssecretaris heeft de maatregel gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b (de b-grond) en c (de c-grond), van de Vw 2000. Indien aan de daarvoor gestelde eisen is voldaan, is elk van deze gronden afzonderlijk voldoende om de maatregel te kunnen dragen. In dit verband stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, wegens het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.2.
De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Tevens heeft de staatssecretaris in de maatregel van bewaring overwogen dat eiser (1°) in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn, (2°) reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en (3°) op redelijke gronden kan worden aangenomen dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen (c-grond). Voorts heeft de staatssecretaris gemotiveerd waarom een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend is toe te passen.
2. Namens eiser is in beroep het volgende aangevoerd. Eiser stelt dat de eerdere maatregel van bewaring die aan hem is opgelegd niet is opgeheven voordat de onderhavige maatregel van bewaring is opgelegd. Hierdoor heeft eiser mogelijk op enig moment onrechtmatig in bewaring gezeten. Verder stelt eiser dat zware grond 3a niet aan hem kan worden tegengeworpen omdat hij zich in een vluchtsituatie bevond en hem daarom niet kan worden aangerekend dat hij niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen. Ook stelt eiser dat hij een asielaanvraag heeft ingediend omdat hij meent aanspraak te maken op bescherming en hij dit dus niet heeft gedaan om de uitzetting te voorkomen of om procedures dwars te zitten. Eiser wilde het gesprek met zijn advocaat afwachten voordat hij zou beslissen of hij een nieuwe asielaanvraag zou indienen. De c-grond is daarom ten onrechte aan de maatregel ten grondslag gelegd. Tot slot stelt eiser dat de bewaring hem erg zwaar valt. Volgens eiser voldoet een lichter middel, zoals meldplicht, in zijn geval daarom ook.
3. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat een nieuwe maatregel van bewaring een eerdere maatregel van rechtswege opheft. Het is niet mogelijk om tegelijk op twee maatregelen in bewaring te zitten. Nu de nieuwe maatregel de eerdere maatregel in het geval van eiser direct opvolgt, heeft eiser niet zonder rechtstitel in bewaring verbleven. Verder stelt de staatssecretaris dat de zware grond 3a voldoende is gemotiveerd. Het feit dat eiser asielzoeker is doet hier niet aan af. Verder stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat eiser eerder de mogelijkheid heeft gehad om een asielaanvraag te doen maar dat hij ervoor heeft gekozen dit pas te doen op het moment dat hij in bewaring is gesteld. De c-grond kan daarom wel aan de maatregel ten grondslag worden gelegd. Voorts ziet de staatssecretaris geen reden om een lichter middel dan de maatregel van bewaring op te leggen nu uit de gronden blijkt dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en niet is gebleken dat de detentie voor eiser onevenredig bezwarend is.
4. De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1.
Uit het arrest van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) volgt dat de rechtbank bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel de uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarden voor bewaring ambtshalve toetst. Dit betekent dat de rechtbank de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet ambtshalve toetst.
4.2.
Over hetgeen eiser ten aanzien van het voortraject heeft aangevoerd, oordeelt de rechtbank als volgt. Het onderhavige beroep is gericht tegen de maatregel van bewaring van 5 april 2023. Deze maatregel ligt ook ter toetsing voor. Indien eiser van mening is dat de eerdere maatregel van bewaring, opgelegd op 4 april 2023, ten onrechte niet is opgeheven, dan dient hij beroep in te stellen tegen deze eerdere maatregel. Het mogelijk niet opheffen van de eerdere maatregel van bewaring, leidt niet tot onrechtmatigheid van de huidige maatregel van bewaring.
4.3.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de staatssecretaris artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 terecht aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd, nu is gebleken dat eiser op 5 april 2023 een asielaanvraag heeft ingediend. Verder overweegt de rechtbank dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 3c, 3i, 4a, 4c en 4d, in samenhang bezien, voldoende grond vormen om het risico aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft immers verklaard niet over geldig paspoort of visum te beschikken, zodat feitelijk juist is dat eiser Nederland niet op voorgeschreven wijze is binnengekomen. De staatssecretaris heeft hierbij terecht overwogen dat het feit dat eiser een asielzoeker is geen verschil maakt (3a). Ook is duidelijk dat eiser na de afwijzing van zijn eerste asielaanvraag naar Duitsland is vertrokken zonder dit bij de Nederlandse autoriteiten te melden. Eiser is vervolgens middels een claimprocedure door de Duitse autoriteiten weer terug overgedragen aan Nederland (3b). Verder heeft eiser, namelijk op 16 augustus 2022 een afwijzende beschikking op zijn asielaanvraag ontvangen waarin aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod van twee jaren zijn opgelegd (3c). Daarnaast heeft eiser verklaard niet terug te willen naar India omdat hij daar zijn leven niet zeker is (3i). Ook is de rechtbank van oordeel dat nu duidelijk is dat eiser niet beschikt over de juiste documenten, eiser zich niet heeft gehouden aan artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (4a). Verder staat eiser niet ingeschreven in het basisregistratie personen (4c) en heeft eiser aangegeven in bezit te zijn van slechts € 25,00 (4d). De staatssecretaris heeft bij de gronden 4a, 4c en 4d ook terecht gemotiveerd dat deze gronden een onttrekkingsrisico met zich meebrengen. Uit de gronden blijkt dat er in beginsel een reëel risico op onttrekking aan het toezicht bestaat.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat de c-grond aan de maatregel ten grondslag kan worden gelegd. Uit de motivering van de c-grond blijkt onvoldoende hoe de staatssecretaris de opgesomde omstandigheden weegt.
4.4.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de staatssecretaris terecht heeft overwogen dat er in dit geval geen reden was om een lichter middel dan de maatregel van bewaring toe te passen. In dit kader acht de rechtbank van belang dat reeds hiervoor is overwogen dat de gronden de maatregel van bewaring kunnen dragen en dat hiermee het risico op onttrekking is gegeven. De staatssecretaris heeft de medische omstandigheden en de familieomstandigheden van eiser voldoende bij de beoordeling van het lichter middel betrokken. Eiser heeft verder in beroep geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel moeten leiden. De rechtbank is voorts van oordeel dat er geen reden is om aan te nemen dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkt aan de behandeling van de asielaanvraag van eiser nu is gebleken dat op 20 april 2023 het aanmeldgehoor met eiser heeft plaatsgevonden.
4.5.
Concluderend is de rechtbank niet gebleken is dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Vegter, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.