ECLI:NL:RBDHA:2023:6106

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
22/5121
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van studiefinanciering wegens uitschrijving bij buitenlandse onderwijsinstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een studente, en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiseres had een beroep ingesteld tegen een besluit van de minister waarin werd bepaald dat zij de ov-vergoeding buitenland over de periode van oktober 2021 tot en met april 2022 moest terugbetalen. De minister had vastgesteld dat eiseres niet meer ingeschreven stond bij haar buitenlandse onderwijsinstelling en daarom niet meer in aanmerking kwam voor de ov-vergoeding.

Eiseres stelde dat zij tijdig had doorgegeven dat zij weer in Nederland studeerde en dat haar ov-vergoeding omgezet moest worden in het reisrecht. Echter, de rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij deze wijziging had doorgegeven. De rechtbank concludeerde dat de minister op basis van de beschikbare gegevens terecht had besloten de ov-vergoeding terug te vorderen, aangezien eiseres sinds oktober 2021 niet meer aan een buitenlandse onderwijsinstelling studeerde.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde dat de minister de terugvordering van de ov-vergoeding over de betreffende periode mocht doorzetten. Eiseres werd ook niet in de proceskosten vergoed, wat gebruikelijk is in dit soort zaken. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige communicatie van studenten met de overheid over hun studiestatus en de gevolgen van het niet tijdig doorgeven van wijzigingen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/5121

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 april 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

(gemachtigde: D.M.C. Zijlstra - Cuiper).

Procesverloop

Bij besluit van 21 april 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten dat eiseres de ov-vergoeding buitenland over de maanden oktober 2021 tot en met april 2022 moet terugbetalen.
Bij besluit van 12 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 29 maart 2023 met behulp van een videoverbinding. Eiseres was aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling

Wat heeft verweerder besloten?
1. Verweerder heeft de ov-vergoeding buitenland van eiseres over de periode van oktober 2021 tot en met april 2022 herzien en teruggevorderd, omdat bij een controle is gebleken dat zij over deze periode niet meer ingeschreven stond bij haar buitenlandse onderwijsinstelling. [1]
Wat vinden partijen in beroep?
2.1
Eiseres stelt dat zij aan verweerder heeft doorgegeven dat zij sinds september 2021 weer in Nederland studeert en daarbij heeft aangegeven dat de ov-vergoeding buitenland omgezet moest worden in het reisrecht. Zij heeft in het najaar 2021 telefonisch navraag gedaan bij verweerder, waarbij haar is medegedeeld dat haar aanvraag nog in behandeling is. Ook naar aanleiding van het primaire besluit heeft eiseres op 26 april 2022 navraag gedaan bij verweerder, waarbij de klantcontactmedewerker haar heeft medegedeeld dat zij terug kon zien dat eiseres een aanvraag voor het reisrecht had ingediend en dat niet duidelijk was waarom dat nog niet was verwerkt. Tot slot heeft eiseres op 3 mei 2022 telefonisch contact gehad met de afdeling reisproducten, waarbij haar is medegedeeld dat zij het verkeerde reisproduct heeft ontvangen. Verweerder ziet er aan voorbij dat eiseres ten gevolge van het bestreden besluit over de periode van oktober 2021 t/m april 2022 wel reiskosten heeft gemaakt voor haar studie, maar geen reisvoorziening heeft gekregen.
2.2
Verweerder betwist dat eiseres heeft doorgegeven dat zij sinds september 2021 weer in Nederland studeert en het reisrecht heeft aangevraagd. Verweerder is door controle bij de buitenlandse onderwijsinstelling bekend geraakt met de uitschrijving van eiseres en hem is uit het Register Onderwijsdeelnemers gebleken dat zij per september 2021 ingeschreven staat aan een Nederlandse onderwijsinstelling. Het studentenreisproduct kan daarom niet eerder dan per eind april 2022 worden klaargezet voor eiseres. Verweerder kan niet achterhalen met wie eiseres in het najaar van 2021 en op 26 april 2022 telefonisch contact heeft gehad. Van het gesprek van 3 mei 2022 is een telefoonnotitie overgelegd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat indien een onjuist besluit met betrekking tot de reisvoorziening is genomen op basis van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens, verweerder dit besluit kan herzien. Hiervoor is niet vereist dat de student wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat deze onjuist was. [2] Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres sinds oktober 2021 niet meer aan een buitenlandse onderwijsinstelling studeert en daarom niet meer in aanmerking komt voor de ov-vergoeding buitenland. Daarom mag verweerder de ov-vergoeding buitenland in beginsel met ingang van deze datum herzien en terugvorderen.
4. De rechtbank is niet gebleken van feiten en omstandigheden die met zich brengen dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om het te veel betaalde bedrag van eiseres terug te vorderen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.1
Eiseres heeft haar stelling dat zij aan verweerder heeft doorgegeven dat haar ov-vergoeding buitenland per september 2021 omgezet moest worden in het reisrecht, niet aannemelijk gemaakt aan de hand van bijvoorbeeld een schermafdruk van MijnDUO. De rechtbank heeft dit ter zitting aan eiseres voorgehouden, waarop zij heeft verklaard dat zij geen bevestiging heeft ontvangen van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) van de wijziging die zij per september 2021 heeft doorgegeven en dat dat voor haar de aanleiding is geweest in het najaar van 2021 navraag bij verweerder te doen. Echter, de rechtbank kan op basis van de overgelegde stukken niet vaststellen dat bij dat telefoongesprek of het telefoongesprek van 26 april 2022 aan eiseres is medegedeeld dat de wijziging door DUO was ontvangen. Ook uit de telefoonnotitie van 3 mei 2022 blijkt niet van een mededeling van die strekking. De rechtbank zal er daarom van uitgaan dat verweerder geen wijziging van eiseres heeft ontvangen en voor het eerst bij de controle bij de buitenlandse onderwijsinstelling kennis heeft genomen van het feit dat eiseres niet langer in het buitenland studeerde.
4.2
Het feit dat eiseres ten gevolge van het bestreden besluit wel reiskosten heeft gemaakt voor haar studie en daar geen reisvoorziening voor heeft gekregen, hoeft op zichzelf geen aanleiding te zijn om af te zien van terugvordering van een reisvoorziening waar eiseres geen aanspraak op maakte. Het betoog van eiseres slaagt niet.
5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de ov-vergoeding buitenland over de periode van oktober 2021 tot en met april 2022 van eiseres terug mag vorderen. Verweerder hoeft de kosten die eiseres heeft gemaakt voor deze procedure niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F. Janmaat, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 7:1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf).
2.Artikel 7.1, tweede lid, aanhef en onder a en c, van de Wsf.