ECLI:NL:RBDHA:2023:6163

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
NL23.3754
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verblijfsdocument aan verzorgende ouder van minderjarig Nederlands kind

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 25 april 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de weigering van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om haar een verblijfsdocument te verstrekken, beoordeeld. Eiseres, die als verzorgende ouder van een minderjarig Nederlands kind in Nederland verblijft, had op 20 december 2021 een aanvraag ingediend om haar verblijf te toetsen aan het Unierecht. De staatssecretaris heeft deze aanvraag op 2 augustus 2022 afgewezen, omdat eiseres niet voldoende had aangetoond dat zij geen verblijfsrecht had in Spanje en niet voldoende bewijs had geleverd van haar zorg- en opvoedingstaken voor haar kind.

Eiseres maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar de staatssecretaris verklaarde dit bezwaar op 9 januari 2023 niet-ontvankelijk, omdat er geen gronden waren ingediend. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat eiseres geen gronden heeft ingediend binnen de gestelde termijnen. De rechtbank benadrukt dat eiseres de mogelijkheid had om haar bezwaren toe te lichten, ook zonder aanvullende documenten, maar dit niet heeft gedaan.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de staatssecretaris een correct besluit heeft genomen. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. Daarnaast heeft eiseres verzocht om een voorlopige voorziening, maar hierover zal de rechtbank in een aparte uitspraak beslissen. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden ingezien op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.3754

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P.H. Hillen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(hierna: ‘de staatssecretaris’).

Proces

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering om haar een verblijfsdocument te verstrekken.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 2 augustus 2022 afgewezen. Op 9 januari 2023 heeft de staatssecretaris het bezwaar tegen deze afwijzing niet-ontvankelijk verklaard. [1] Dit is het bestreden besluit.
De rechtbank vindt het meteen duidelijk hoe er op het beroep moet worden beslist en heeft daarom de zaak niet behandeld op een zitting. [2]

Totstandkoming van het besluit

1. Op 20 december 2021 heeft eiseres een aanvraag gedaan om haar verblijf in Nederland te toetsen aan het Unierecht, als verzorgende ouder van een minderjarig Nederlands kind.
2. De staatssecretaris heeft op 9 juni 2022 aangegeven dat er gegevens ontbraken om tot een besluit te komen. Hij heeft gevraagd om binnen twee weken (meer) informatie te geven over de zorgtaken en de afhankelijkheidsverhouding tussen eiseres en haar kind. Daarnaast heeft hij gevraagd om gegevens waaruit blijkt dat eiseres wel of geen verblijfsrecht heeft in Spanje. Eiseres heeft toen documenten opgestuurd.
3. Op 2 augustus 2022 heeft de staatssecretaris besloten om de aanvraag van eiseres af te wijzen. Hij heeft uitgelegd dat aan twee voorwaarden wel is voldaan, maar aan twee voorwaarden niet. Eiseres heeft wel aangetoond wie ze is en wat haar nationaliteit is, en dat ze een kind heeft dat jonger is dan achttien jaar en de Nederlandse nationaliteit heeft. De staatssecretaris vindt dat eiseres niet heeft aangetoond dat ze geen verblijfsrecht heeft in Spanje, en de foto’s en documenten die ze heeft opgestuurd tonen niet of onvoldoende aan dat ze daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken verricht.
4. Op 29 augustus 2022 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Op 30 september 2022 heeft ze om uitstel gevraagd om nog meer documenten te kunnen aanleveren voordat de staatssecretaris op haar bezwaar zou besluiten. Die tijd wilde ze gebruiken om aan te tonen dat haar echtgenoot een wezenlijke taak heeft bij de opvoeding van hun kind, en ze hoopte een bevestiging krijgen van de Spaanse autoriteiten dat haar verblijfsvergunning in Spanje was ingetrokken.
5. Hoewel de staatssecretaris eiseres de gevraagde extra tijd heeft geboden, heeft hij op 9 januari 2023 toch vastgesteld dat hij geen documenten heeft ontvangen die het bezwaar van eiseres steunen. Hij heeft het bezwaar daarom niet-ontvankelijk verklaard: dat betekent dat er niet naar de inhoud van het bezwaar is gekeken. Tegen dit besluit is eiseres in beroep gegaan. Op dit beroep doet de rechtbank uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt het besluit van de staatssecretaris van 9 januari 2023 om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.
7. Eiseres heeft haar bezwaar op 29 augustus 2022 ingediend. Dat bezwaar bevatte geen gronden. Verweerder heeft dat op 23 september 2022 geconstateerd en eiseres een termijn van twee weken geboden om het bezwaarschrift compleet te maken. Eiseres heeft op 30 september 2022 gevraagd om een extra termijn van twee maanden om documenten aan te leveren die haar bezwaren ondersteunen. Op 5 oktober 2022 is de staatssecretaris daarmee akkoord gegaan. Op 9 januari 2023 heeft de staatssecretaris vastgesteld dat er geen gronden zijn ingediend. De rechtbank vindt dit juist: je kunt pas van ‘gronden’ spreken als in het bezwaarschrift wordt uitgelegd waarom het eerdere afwijzend besluit onjuist is. Eiseres heeft ook geen reden gegeven waarom die uitleg niet binnen de gestelde (verlengde) termijn is gegeven. Ook zonder documenten had eiseres binnen de gestelde termijn kunnen toelichten waarom zij het met het afwijzend besluit niet eens was. De rechtbank is het daarom eens met het besluit van de staatssecretaris om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.
8. Ook in de beroepsgronden van eiseres ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Die gronden doen namelijk niets af aan de wettelijke verplichting van eiseres om bezwaargronden in te dienen. Dat is alleen anders als het vasthouden aan de nationale procedureregels onmiskenbaar zou leiden tot schending van het verbod op foltering of onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. [3] Daarvan is in dit geval geen sprake. Dat betekent dat de beroepsgronden die inhouden dat de staatssecretaris zelfstandig nader onderzoek had moeten verrichten en dat een nader gesprek met eiseres had moeten plaatsvinden (hoorplicht), geen doel kunnen treffen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris een correct besluit heeft genomen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
10. Eiseres heeft ook gevraagd om een voorlopige voorziening. Dat is een vraag om rechtmatig in Nederland te mogen blijven, zolang de rechtbank nog niet heeft uitgesproken of de verblijfsaanvraag terecht is afgewezen. Op deze vraag zal de rechtbank in een aparte uitspraak antwoord geven.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit betekent dat de staatssecretaris de inhoud van het bezwaar niet heeft beoordeeld omdat niet aan de voorwaarden voor een geldig bezwaar is voldaan.
2.Op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
3.Artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.