In deze zaak heeft eiser op 22 februari 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor zijn echtgenote. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 9 maart 2023 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiser had zijn aanvraag op 22 juli 2022 ingediend, en verweerder had uiterlijk op 20 januari 2023 moeten beslissen. Aangezien dit niet is gebeurd, heeft eiser verweerder op 28 januari 2023 in gebreke gesteld en is het beroep op 22 februari 2023 tijdig ingediend. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is.
Eiser verzoekt de rechtbank om verweerder op te dragen binnen twee weken alsnog een besluit te nemen, met een dwangsom voor elke dag dat hij in gebreke blijft. De rechtbank legt verweerder een termijn van acht weken op om alsnog een besluit bekend te maken, gezien de bijzondere omstandigheden van de aanvraag om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning. Tevens wordt verweerder een dwangsom van € 100 per dag opgelegd, met een maximum van € 7.500. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan eiser € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, en is bekendgemaakt op 25 april 2023.