In deze zaak heeft eiser op 16 februari 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis bij zijn moeder. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft niet gereageerd op het verzoek van de rechtbank om een verweerschrift in te dienen. De rechtbank heeft op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, en dat eiser rechtsgeldig in gebreke is gesteld. De aanvraag is ingediend op 26 juli 2022, en verweerder had uiterlijk op 24 januari 2023 moeten beslissen. Aangezien dit niet is gebeurd, is het beroep kennelijk gegrond. Eiser verzoekt de rechtbank om verweerder op te dragen binnen twee weken alsnog een besluit te nemen, met een rechterlijke dwangsom voor elke dag dat hij in gebreke blijft. De rechtbank legt verweerder een termijn van twintig weken op om alsnog een besluit bekend te maken, en bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van verbeurde bestuurlijke dwangsommen van € 1.442 en proceskosten van € 418,50 aan eiser, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 184.