ECLI:NL:RBDHA:2023:6244

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
NL23.10827
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige oplegging van de maatregel van bewaring en proceskostenveroordeling in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 1 mei 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een verzoeker, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. De maatregel was op 10 april 2023 opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De verzoeker heeft op 11 april 2023 beroep ingesteld tegen deze maatregel, maar deze werd op 11 april 2023 door de verweerder opgeheven. Na de opheffing heeft de verzoeker op 17 april 2023 het beroep ingetrokken, maar verzocht om een proceskostenveroordeling. De verweerder was echter niet bereid om de proceskosten te vergoeden, omdat hij van mening was dat de maatregel rechtmatig was opgelegd.

De rechtbank heeft ambtshalve de rechtmatigheid van de maatregel beoordeeld en geconcludeerd dat de oplegging van de maatregel onrechtmatig was. De rechtbank oordeelde dat de verweerder zich voorafgaand aan de oplegging van de maatregel had moeten vergewissen of er nog een tenuitvoerlegging van een vrijheidsontneming op strafrechtelijke titel diende plaats te vinden. De rechtbank stelde vast dat de maatregel onzorgvuldig was voorbereid en dat de voortduring van de maatregel tot aan de opheffing onrechtmatig was, omdat er kennelijk nog een vrijheidsontnemende straf openstond.

De rechtbank heeft de verzoeker niet in aanmerking kunnen brengen voor schadevergoeding, omdat het beroep was ingetrokken en enkel een verzoek om proceskostenveroordeling was voorgelegd. De rechtbank heeft echter wel de proceskosten van de verzoeker toegewezen en de verweerder veroordeeld tot betaling van € 837,- aan proceskosten. De rechtbank benadrukte dat de rechtmatigheid van de inbreuk op het recht op vrijheid altijd door de rechter moet kunnen worden getoetst, ook na de opheffing van de maatregel.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.10827

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[verzoeker] verzoeker,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).

Procesverloop

Bij besluit van 10 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Verzoeker heeft op 11 april 2023 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 11 april 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
Verzoeker heeft daarop het beroep op 17 april 2023 ingetrokken en de rechtbank gelijktijdig verzocht verweerder te veroordelen in de proceskosten van verzoeker.
De rechtbank heeft verweerder op 17 april 2023 in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Verweerder heeft de rechtbank medegedeeld dat hij geen aanleiding ziet om de proceskosten te vergoeden.
De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2023 op zitting behandeld. Verzoeker en de gemachtigde van verzoeker hebben op voorhand aangegeven niet te verschijnen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat het beroep tegen de maatregel van bewaring en het bijbehorende verzoek om schadevergoeding, is ingetrokken en dat nu enkel het verzoek om een proceskostenveroordeling ter beoordeling voorligt. Verweerder heeft voorafgaand aan de zitting op 20 april 2023 schriftelijk, en ter zitting mondeling, toegelicht waarom hij van mening is dat er geen aanleiding bestaat voor een proceskostenveroordeling. Daarop heeft eiser niet gereageerd.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. De rechtbank stelt vast dat de bewaring is opgeheven omdat verzoeker vanuit vreemdelingenbewaring is overgedragen aan de strafrechtketen. Gemachtigde van verzoeker heeft weliswaar beroep ingesteld met als inzet van de procedure de opheffing van de maatregel, maar er zijn geen beroepsgronden ingediend. Verweerder is niet bereid tot het vergoeden van proceskosten omdat de oplegging van de maatregel en de zeer korte voortduring hiervan, naar het oordeel van verweerder, rechtmatig zijn. De opheffing is volgens verweerder dus niet gelegen in de inspanningen van de gemachtigde van verzoeker. De rechtbank heeft geen aanleiding te veronderstellen dat verweerder zonder ingediend beroep niet tot deze opheffing zou zijn overgegaan. Dat betekent dat de opheffing door verweerder niet gekwalificeerd kan worden als tegemoetkomen als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb. De rechtbank begrijpt dan ook dat verweerder niet genegen is om proceskosten te vergoeden.
4. Zoals hiervoor overwogen is het beroep tegen de oplegging van de maatregel ingetrokken. Nu de maatregel is opgelegd op 10 april 2023, is het tijdsverloop sinds de oplegging nog niet zodanig dat verweerder de rechtbank een zogenoemde kennisgeving zou moeten sturen. De rechtbank kan door de intrekking van het beroep daarom niet als bewaringsrechter een uitspraak doen over de rechtmatigheid van de oplegging. Doordat evenwel om een proceskostenveroordeling wordt verzocht en verweerder, omdat hij de maatregel tot aan de oplegging niet onrechtmatig acht, zal de rechtbank toch moeten nagaan of de oplegging van de maatregel rechtmatig is geweest. Dat verweerder de maatregel niet heeft opgeheven vanwege het instellen van beroep laat onverlet dat de rechtbank, indien zij tot het oordeel komt dat de maatregel onrechtmatig is, wel een proceskostenveroordeling zal uitspraken omdat dit gangbaar is ongeacht of het beroep gegrond wordt verklaard vanwege de ingediende gronden of op grond van een ambtshalve verrichte rechtmatigheidsbeoordeling.
5. De rechtbank overweegt dat uit ambtshalve onderzoek van de rechtmatigheid van de maatregel blijkt dat de oplegging van de maatregel van bewaring tot het moment van opheffen een dag later, niet rechtmatig is geweest. Verweerder heeft de maatregel opgeheven omdat eiser is overgedragen aan de strafrechtketen. Uit het dossier blijkt niet op welke titel de strafrechtelijke detentie, die ten tijde van de behandeling ter zitting voortduurt, plaatsvindt. De rechtbank heeft aangegeven dit relevant te achten omdat de maatregel van bewaring, volgens het beleid van verweerder, pas wordt opgelegd
nadateen mogelijke strafrechtelijke detentie ten uitvoer is gelegd. Indien voorafgaand aan oplegging van de maatregel(en) sprake is van een gevangenisstraf die nog ten uitvoer moet worden gelegd of sprake is van een andere titel tot vrijheidsontneming op strafrechtelijke gronden, dient deze vrijheidsontneming eerst plaats te vinden. Uitgangspunt is dat de vreemdelingenbewaring zo kort mogelijk duurt. Verweerder kan tijdens de tenuitvoerlegging van een strafrechtelijke detentie de uitzetting, overdracht of asielprocedure reeds voorbereiden en onder meer vertrekgesprekken voeren of vervangende reisdocumenten aanvragen. Indien dergelijke handelingen reeds voorafgaand aan oplegging van de maatregelen worden verricht, zal dit de feitelijke uitzetting bespoedigen en dus de duur van de maatregel verkorten.
Verweerder dient zich, indien hij niet onwetend is van strafrechtelijke antecenten,
voorafgaand aan oplegging van de maatregelte vergewissen of nog een tenuitvoerlegging van een vrijheidsontneming op strafrechtelijke titel dient plaats te vinden. Verweerder dient daartoe in een situatie dat sprake is van aanknopingspunten dat de derdelander of EU-onderdaan wiens verblijfsrecht is beëindigd, in aanraking is geweest met “de strafrechtketen” een uittreksel uit de justitiële documentatie op te vragen en/of contact op te nemen met het Openbaar Ministerie. In voorkomende gevallen dient verweerder
ook voorafgaand aan oplegging van de maatregelna te gaan of het Openbaar Ministerie bezwaar maakt tegen de mogelijke feitelijke overdracht en/of uitzetting omdat dit de rechtmatigheid van de oplegging van de maatregel regardeert.
6. In het onderhavige geval heeft te gelden dat eiser op 10 april 2023 uit het strafrecht is overgenomen en aansluitend op 10 april 2023 in bewaring is gesteld. De maatregel is vervolgens op 11 april 2023 opgeheven omdat eiser weer is overgedragen aan de strafrechtketen. Het dossier bevat geen enkel document dat betrekking heeft op de strafrechttrajecten. Verweerder heeft ook geen uittreksel uit de justitiële documentatie opgevraagd voorafgaand aan oplegging van de maatregel en ten behoeve van de behandeling ter zitting en niet is gebleken dat contact is opgenomen met het Openbaar Ministerie voorafgaand aan oplegging van de maatregel. De rechtbank concludeert dan ook dat de oplegging van de maatregel onzorgvuldig is voorbereid en de oplegging van de maatregel en de voortduring tot aan de opheffing onrechtmatig zijn geweest omdat er -kennelijk- nog een vrijheidsontnemende straf “open stond”. Dat verzoeker zeer recent, te weten op 4 april 2023, vanuit vreemdelingenbewaring is overgedragen aan Duitsland, eiser de afgelopen jaren meerdere malen “mob is gegaan” en met de strafrechtketen in aanraking is gekomen, laat onverlet dat ook ten aanzien van eiser zorgvuldig moet worden gehandeld indien wordt overwogen om aan eiser een maatregel van bewaring op te leggen. In het onderhavige geval is dat onvoldoende geschied. De maatregel is onvoldoende zorgvuldig voorbereid en de oplegging en voortduring tot aan de opheffing is onrechtmatig omdat eiser pas vanuit de strafrechtketen aan de vreemdelingenketen ter fine van een bewaringsmaatregel kan worden overdragen als alle strafrechtelijke trajecten zijn afgerond en alle vrijheidsontnemende straffen en maatregelen op strafrechtelijke titel ten uitvoer zijn gelegd.
7. Omdat de maatregel van aanvang af onrechtmatig is zal de rechtbank verweerder opdragen de proceskosten te vergoeden. Omdat gemachtigde het beroep heeft ingetrokken en de rechtbank enkel een verzoek om proceskostenveroordeling is voorgelegd, kan de rechtbank verzoeker niet in aanmerking brengen voor schadevergoeding. Dit levert de buitengewoon onwenselijke situatie op dat een professioneel gemachtigde vanwege een onrechtmatig opgelegde maatregel aanspraak maakt op een proceskostenveroordeling, terwijl verzoeker, die de onrechtmatige vrijheidsontneming heeft ondergaan, niet in aanmerking kan worden gebracht voor schadevergoeding bij wijze van compensatie. De rechtbank geeft de gemachtigde dan ook mee in voorkomende situaties niet tot intrekking van het beroep over te gaan. Intrekking van het beroep onder handhaving van een verzoek om proceskostenvergoeding heeft niet alleen tot gevolg dat de verzoeker niet wordt gecompenseerd voor ondergane onrechtmatige vrijheidsontneming. Het heeft in het geval dat het beroep was ingesteld tegen de oplegging van de bewaringsmaatregel en deze wordt opgeheven, ook tot gevolg dat de maatregel nimmer aan een rechtmatigheidsbeoordeling door de rechter wordt onderworpen. Ook dit acht de rechtbank onwenselijk omdat de rechtmatigheid van de inbreuk op het recht op vrijheid te allen tijde door de rechter moet kunnen worden getoetst.
8. De rechtbank overweegt tot slot dat de omstandigheid dat de rechter gehouden is alle aspecten die de rechtmatigheid van de oplegging en tenuitvoerlegging van de maatregel regarderen -ook ná opheffing van de maatregel- ambtshalve grondig te onderzoeken en te beoordelen, niet betekent dat er geen beroepsgronden hoeven te worden geformuleerd. Weliswaar kan de gemachtigde tot de conclusie komen dat de maatregel rechtmatig is en zich refereren aan het oordeel van de rechtbank. Het kan echter niet zo zijn dat er enkel beroep wordt ingesteld en verzocht wordt om een proceskostenveroordeling omdat de rechtbank toch wel een volwaardige rechtmatigheidsbeoordeling verricht.
9. Omdat de maatregel van aanvang af en dus tot aan de opheffing door verweerder, onrechtmatig is, zal de rechtbank verweerder veroordelen in de proceskosten. De rechtbank kent geen schadevergoeding toe omdat er geen beroep tegen de maatregel is ingesteld en geen verzoek om schadevergoeding aanhangig is en de rechtmatigheidsbeoordeling van de maatregel enkel heeft plaatsgevonden om het verzoek om een proceskostenveroordeling te kunnen beoordelen.
10. Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten toe en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,- .
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.M.R.L. Kamp, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 01 mei 2023
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.