ECLI:NL:RBDHA:2023:6318

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
SGR 21/5100
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het besluit van het college inzake bijzondere bijstand voor kosten van bewindvoering

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 12 april 2023, wordt het beroep van eiseres tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag beoordeeld. Het college had op 28 juni 2021 besloten op de bezwaren van eiseres tegen vier eerdere besluiten die betrekking hadden op de toekenning van bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) voor de kosten van bewindvoering. Eiseres had eerder bijzondere bijstand ontvangen, maar het college beëindigde deze bijstand na een heronderzoek naar haar financiële situatie. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, maar de rechtbank oordeelt dat het college de bezwaren van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en het bezwaar tegen het correctiebesluit ongegrond. De rechtbank concludeert dat eiseres geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van de eerdere besluiten, omdat deze door het college zijn herroepen. De rechtbank wijst ook het verzoek van eiseres om een proceskostenvergoeding af, omdat het college de kosten van de bezwaarprocedure al heeft vergoed. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5100

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 april 2023 in de zaak tussen

[eiseres], thans wonende te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. J.D. Dobosz),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: D.L. Swart).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen een besluit van het college van 28 juni 2021 (het bestreden besluit). Bij dat besluit heeft het college beslist op bezwaren van eiseres tegen een viertal besluiten. Deze besluiten hadden betrekking op de aan eiseres verleende bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) voor de kosten van bewindvoering (inclusief intakekosten en aanvangswerkzaamheden).
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Het college heeft de gedingstukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Overwegingen

1. Uit de gedingstukken blijkt het volgende. Aan eiseres is bij besluit van
25 november 2019 met ingang van 16 juli 2019 bijzondere bijstand van € 75,50 per maand toegekend voor de kosten van bewindvoering. Bij een ander besluit van dezelfde datum is bijzondere bijstand toegekend voor de intakekosten en aanvangswerkzaamheden. Dit betrof een bedrag van € 644,93. In verband met de resultaten van een heronderzoek naar de financiële positie van eiseres heeft het college de bijzondere bijstand beëindigd en daartoe de volgende vier besluiten genomen:
  • besluit (1) van 3 december 2020, waarbij de aan eiseres toegekende bijzondere bijstand op grond van de Pw voor de maandelijkse kosten van bewindvoering vanaf 16 juli 2019 stopt;
  • besluit (2) van 3 december 2020 waarbij de aan eisers toegekende bijzondere bijstand op grond van de Pw voor de intakekosten en aanvangswerkzaamheden vanaf 11 oktober 2019 stopt;
  • besluit (3) van 1 februari 2021 waarbij de aan eiseres toegekende bijzondere bijstand voor de maandelijkse kosten van bewindvoering vanaf 16 juli 2019 wordt gestopt en waarbij is bepaald dat eiseres een bedrag van € 1.277,99 moet terugbetalen;
  • besluit (4) van 1 februari 2021 waarbij de aan eiseres toegekende bijzondere bijstand voor de intakekosten en aanvangswerkzaamheden vanaf 16 juli 2021 wordt gestopt en waarbij is bepaald dat eiseres een bedrag van € 644,93 moet terugbetalen.
2. Terwijl de bezwaren van eiseres tegen deze besluiten in behandeling waren, heeft het college op 6 mei 2021 nieuwe besluiten genomen (de correctiebesluiten). Die besluiten houden in dat eiseres vanaf 16 juli 2019 bijzondere bijstand krijgt voor de maandelijkse kosten van bewindvoering, maar tot een bedrag van € 75,50 per maand (€ 147,62 minus de draagkracht van € 74,12). Per 1 juli 2020 wordt de bijzondere bijstand beëindigd omdat eiseres vanaf die datum geacht wordt voldoende draagkracht te hebben om de kosten voor het bewind zelf te betalen. Het besluit van 1 februari 2021 inzake de intrekking en terugvordering van bijzondere bijstand voor intakekosten en aanvangswerkzaamheden is geheel komen te vervallen. De terugvordering van de bijzondere bijstand is in verband met deze nieuwe besluiten verlaagd tot een bedrag van € 391,60. Dit betreft de periode van 1 juli 2020 tot en met 30 november 2020 waarover reeds bijzondere bijstand was uitgekeerd.
3. Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiseres tegen de vier besluiten van 3 december 2020 en 1 februari 2021 niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen het correctiebesluit van 6 mei 2021 is ongegrond verklaard. Verder heeft het college de kosten van de bezwaarprocedure vergoed tot een bedrag van € 534,-.
4. Eiseres voert aan dat het college het bezwaar tegen de vier besluiten van
3 december 2020 en 1 februari 2021 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit betoog slaagt niet. Uit de hierboven weergegeven gang van zaken blijkt dat het college hangende de bezwaarprocedure heeft erkend dat de vier besluiten niet correct waren. Daarom heeft het college deze besluiten gecorrigeerd met de besluiten van 6 mei 2021. Tegelijkertijd heeft het college de eerder genomen besluiten van 3 december 2020 en
1 februari 2021 herroepen. Dit betekent dat eiseres geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van deze besluiten in bezwaar. In zo’n situatie hoeft het college de bezwaren niet gegrond te verklaren. Het verzoek van eiseres in bezwaar om een proceskostenvergoeding, levert geen procesbelang op bij de beoordeling van het bezwaar. Bovendien heeft het college de kosten van de bezwaarprocedure vergoed, zodat eiseres in dat opzicht niet tekort is gedaan.
5. Vervolgens voert eiseres aan dat het bezwaar tegen de nieuwe besluiten ten onrechte ongegrond is verklaard, omdat het teruggevorderde bedrag aanzienlijk is verlaagd. Ook dit betoog slaagt niet. Nu het college hangende het bezwaar tegen de eerdere vier besluiten op 6 mei 2021 nieuwe besluiten heeft genomen over de aan eiseres toegekende bijzondere bijstand, golden die nieuwe besluiten als besluiten in de zin van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb die van rechtswege mede bij de behandeling van het bezwaar dienden te worden betrokken. Artikel 7:11, tweede lid, van de Awb verplicht het college niet tot gegrondverklaring van het bezwaar tegen een besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb als dat nieuwe besluit in bezwaar wordt gehandhaafd.
6. Ten slotte voert eiseres dat aan het bedrag van de terugvordering (€ 391,60) onjuist en onterecht is. Volgens eiseres stond in de toekenningsbeschikking van 25 november 2019 dat na 12 maanden opnieuw naar het recht op bijstand zou worden gekeken. Daarom kan het college volgens eisers niet per 1 juli 2020 tot een herziening van de toegekende bijstand besluiten. Ook dit betoog faalt. Uit de toekenningsbeschikking van 25 november 2019 blijkt dat de bijzondere bijstand in de maandelijkse kosten van bewindvoering is toegekend per
1 juli 2019 en dat de toen gemaakte draagkrachtberekening betrekking had op de periode van 1 juli 2019 tot 1 juli 2020. Eiseres kon er dus van uitgaan dat het college op of omstreeks 1 juli 2020 een nieuwe draagkrachtberekening zou maken. Tegen die berekening zijn geen gronden aangevoerd zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid ervan.
7. Gelet op het voorgaande dient het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond te worden verklaard.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 april 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.