ECLI:NL:RBDHA:2023:6377

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
SGR 22/4196
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om aanvullende beurs met terugwerkende kracht voor studiefinanciering door migrerende werknemer

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Roemeense migrerende werknemer, en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiseres had verzocht om een aanvullende beurs voor studiefinanciering met terugwerkende kracht voor de jaren 2019 en 2020. Het primaire besluit van de minister, dat op 10 februari 2022 werd genomen, wees dit verzoek af. Eiseres had eerder op 25 september 2020 een aanvraag ingediend voor een aanvullende beurs, maar deze was slechts voor oktober 2020 goedgekeurd, met het bedrag op nihil vastgesteld omdat de identiteit van haar ouders niet kon worden vastgesteld. Eiseres stelde dat zij recht had op een aanvullende beurs voor september 2020, omdat zij op dat moment een migrerende werknemer was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek van eiseres van 25 september 2020 niet expliciet om terugwerkende kracht vroeg voor september 2020. De rechtbank oordeelde dat de minister het verzoek terecht had aangemerkt als een aanvraag voor een aanvullende beurs per 1 oktober 2020. Eiseres had de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen de ingangsdatum van de toekenning, maar dit heeft zij niet gedaan, waardoor het besluit in rechte vaststaat.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat het volgens de wet niet mogelijk is om studiefinanciering met terugwerkende kracht toe te kennen voor een periode voorafgaand aan het studiejaar waarin de aanvraag is gedaan. Dit betekent dat de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaarde, en dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/4196

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. P.K. Singh),
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: mr. G.J.M. Naber).

Procesverloop

Bij besluit van 10 februari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om met terugwerkende kracht haar een aanvullende beurs toe te kennen voor 2019 en 2020 afgewezen.
Bij besluit van 31 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 13 februari 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. [naam], waarnemer van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres heeft de Roemeense nationaliteit en is daarmee een burger van de Unie. Zij heeft al eerder op 25 september 2020 verzocht om een aanvullende beurs en om bij het vaststellen van haar recht op studiefinanciering geen rekening te houden met het inkomen van haar vader. Verweerder heeft dit verzoek aangemerkt als een aanvraag voor een aanvullende beurs met ingang van 1 oktober 2020. Bij besluit van 25 september 2020 is eiseres een aanvullende beurs toegekend voor oktober 2020, maar is het bedrag op nihil vastgesteld omdat verweerder niet kon vaststellen wie haar ouders waren. Vanaf november 2020 is haar aanvraag afgewezen, omdat eiseres geen recht meer heeft op de prestatiebeurs, waarvan de aanvullende beurs een onderdeel uitmaakte.
2. Op 14 september 2021 heeft eiseres verweerder opnieuw verzocht om een aanvullende beurs met terugwerkende kracht voor 2019 en 2020. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen, omdat het toekennen van studiefinanciering met terugwerkende kracht slechts kan tot het begin van het studiejaar waarin het wordt aangevraagd, wat bij deze aanvraag 1 september 2021 is.
Wat wil eiseres in beroep?
3. Eiseres vindt dat verweerder haar een aanvullende beurs over september 2020 had moeten toekennen, omdat zij een migrerende werknemer was op dat moment. Zij stelt hiervoor op 25 september 2020 een aanvraag te hebben ingediend.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank stelt vast dat uit het verzoek van eiseres van 25 september 2020 niet volgt dat zij verweerder heeft verzocht om haar met terugwerkende kracht een aanvullende beurs toe te kennen voor de maand september 2020. Eiseres heeft enkel verzocht om het inkomen van haar vader buiten beschouwing te laten. Verweerder heeft dit verzoek ambtshalve kunnen aanmerken als aanvraag om een aanvullende beurs per 1 oktober 2020. Als eiseres het niet eens was met de ingangsdatum van dit besluit, lag het op haar weg om hiertegen bezwaar te maken. Dit heeft zij niet gedaan, zodat dit besluit in rechte vaststaat.
5. Voor zover eiseres betoogt dat verweerder naar aanleiding van onderhavig verzoek van 14 september 2021 aanleiding had moeten zien om haar een aanvullende beurs toe te kennen voor september 2020, kan dit betoog niet slagen. Uit de wet volgt dat het niet mogelijk is om studiefinanciering met terugwerkende kracht toe te kennen voor een periode voorafgaand aan het studiejaar waarin de aanvraag is gedaan. [1] Dit betekent dat het niet mogelijk is om studiefinanciering voor september 2020 aan te vragen in september 2021.
Wat is de conclusie?
6. Nu geen van de beroepsgronden slaagt, verklaart de rechtbank het beroep ongegrond.
7. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie artikel 3.21, derde lid, van de Wet studiefinanciering 2000.