ECLI:NL:RBDHA:2023:6379

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
SGR 22/3833
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening studiefinanciering en bestuurlijke boete wegens feitelijke woonsituatie van eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een student, en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiser ontving vanaf 1 juni 2021 studiefinanciering voor een uitwonende student. Echter, na een huisbezoek op 18 oktober 2021 heeft de minister vastgesteld dat eiser feitelijk geen uitwonende, maar een thuiswonende student was. Dit leidde tot de herziening van zijn studiefinanciering en de terugvordering van het teveel ontvangen bedrag. Daarnaast werd eiser een bestuurlijke boete opgelegd.

Eiser heeft tegen de besluiten van de minister bezwaar gemaakt, maar deze zijn ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 13 februari 2023, die via een beeldverbinding plaatsvond, hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Eiser stelde dat hij zijn hoofdverblijf had op het adres waar hij stond ingeschreven, maar de minister betwistte dit op basis van de bevindingen van het huisbezoek. Er werd geen bewijs gevonden dat eiser daadwerkelijk op dat adres woonde, zoals studiemateriaal of andere persoonlijke bezittingen.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de minister terecht heeft vastgesteld dat eiser geen uitwonende student was. De rechtbank oordeelde dat de bevindingen van het huisbezoek voldoende waren om de besluiten van de minister te onderbouwen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, wat betekent dat de terugvordering van de studiefinanciering en de opgelegde boete rechtmatig waren. De rechtbank heeft ook bepaald dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3833

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.P. de Witte),
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: mr. G.J.M. Naber).

Procesverloop

Bij besluiten van 4 november 2021 heeft verweerder eisers recht op een uitwonendenbeurs van juni tot en met oktober 2021 herzien en het teveel ontvangen bedrag aan studiefinanciering teruggevorderd.
Bij besluit van 6 december 2021 heeft verweerder eiser een bestuurlijke boete opgelegd.
Met het besluit van 25 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaren tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift en aanvullende stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 13 februari 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser ontving vanaf 1 juni 2021 studiefinanciering voor een uitwonende student. Na een huisbezoek op 18 oktober 2021 heeft verweerder vastgesteld dat eiser feitelijk geen uitwonende, maar een thuiswonende student is en het teveel aan uitbetaalde studiefinanciering teruggevorderd. [1] Ook heeft verweerder eiser een bestuurlijke boete opgelegd. [2]
Waarom is eiser het niet eens met verweerder?
2. Eiser stelt dat hij zijn hoofdverblijf heeft op het BRP-adres waarop hij staat ingeschreven. Vanwege problemen met zijn ouders is hij verhuisd vanuit zijn ouderlijk huis en bij familie gaan wonen. Op het moment van het huisbezoek sliep en at hij daar, had hij in die woning een eigen kamer en persoonlijke spullen en beschikte hij over een sleutel van de woning. Het aantal persoonlijke spullen was tijdens de controle beperkt, omdat de meeste spullen bij zijn ouders lagen en hij daar nog geregeld kwam. Zijn kledingstukken waren in de was.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. Verweerder heeft de herziening van eisers studiefinanciering en de opgelegde boete gebaseerd op het rapport van het huisbezoek. Hieruit blijkt dat er op het adres waar eiser volgens de BRP vijf maanden zou wonen, niets werd aangetroffen dat naar eiser te herleiden was. Zo werd er geen studiemateriaal, post, administratie en/of andere spullen aangetroffen die aantoonbaar aan eiser toebehoorden. Ook was in de kamer slechts een matras aanwezig en had eiser geen huurcontract en betaalde hij geen huur. De stelling van eiser dat twee spijkerbroeken en een trainingsbroek van hem waren is volgens verweerder dan ook onvoldoende voor de conclusie dat hij op dit adres zijn hoofdverblijf had. Verweerder stelt dat eiser ook geen plausibele verklaring heeft voor de afwezigheid van persoonlijke bezittingen op dat adres. Hoewel eiser heeft verklaard dat zijn kleren en andere spullen grotendeels op zijn ouderlijk adres lagen en hij die ophaalde als hij die nodig had, duidt dit volgens verweerder eerder op een logeersituatie en niet op het hebben van een hoofdverblijf op een ander adres dan bij zijn ouders. De stelling van eiser in bezwaar dat er weinig kleren in het huis aanwezig waren, omdat zijn tante ze de avond voor het huisbezoek zou hebben gewassen, is niet geloofwaardig bevonden nu eiser bij de hoorzitting heeft verklaard dat hij zijn kleding naar zijn moeder had gebracht om te wassen.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op de bevindingen tijdens het huisbezoek, terecht stelt dat eisers feitelijke woonsituatie er niet op wijst dat hij een uitwonende student was. Verweerder heeft dit voldoende gemotiveerd in het bestreden besluit. De rechtbank ziet in de beroepsgronden geen reden om te twijfelen aan het rapport van het huisbezoek of om tot een andere conclusie te komen.
5. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat verweerder terecht het teveel aan studiefinanciering van eiser heeft teruggevorderd en hem een bestuurlijke boete heeft opgelegd.
6. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de artikelen 1.5, 7.1, tweede lid, aanhef en onder c, 7.3 en 7.4, van de Wet studiefinanciering 2000 (de Wsf 2000).
2.Zie artikel 9.9. van de Wsf 2000.