ECLI:NL:RBDHA:2023:6543

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
NL23.12840
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse vreemdeling in het kader van de Vreemdelingenwet 2000 en de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 mei 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling, eiser, die in Nederland verblijft. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 23 april 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 4 mei 2023 was eiser aanwezig via telehoren vanuit het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door een tolk en zijn gemachtigde, mr. M. Pater.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser van Algerijnse nationaliteit is en dat hij op 23 april 2023 is overgenomen na een strafrechtelijke heenzending. De Staatssecretaris heeft de maatregel van bewaring gemotiveerd door te stellen dat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht op basis van de Dublinverordening en dat er een significant risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft de gronden van de maatregel betwist, onder andere door te stellen dat hij bereid is om mee te werken aan zijn terugkeer naar Frankrijk, waar hij eerder een asielaanvraag heeft ingediend.

De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de bewaring beoordeeld en geconcludeerd dat de opgelegde maatregel rechtmatig is. De rechtbank oordeelt dat de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, voldoende zijn om de bewaring te rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen persoonlijke belangen van eiser zijn die de bewaring onevenredig bezwarend maken. Eiser heeft weliswaar een zwangere vriendin, maar de rechtbank oordeelt dat hij onvoldoende heeft aangetoond dat zijn inbewaringstelling voor hem onevenredig bezwarend is. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.12840

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Bij besluit van 23 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 4 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen in het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door een tolk. Zij namen deel aan de zitting door middel van telehoren. Eiser werd bijgestaan door mr. M. Pater, die waarnam voor eisers gemachtigde en ter zitting in Groningen is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. Op 23 april 2023 is eiser overgenomen en opgehouden aansluitend op strafrechtelijke heenzending. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(
zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
(
lichte gronden)
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
Verweerder heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft verweerder overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Namens eiser is - samengevat - aangevoerd dat het significant risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken niet aanwezig is, omdat hij in het laatste gesprek met verweerder heeft aangegeven dat als hij terug moet keren naar Frankrijk dat hij hieraan gehoor zal geven. Verder heeft eisers gemachtigde alle zware gronden en de lichte grond 4c betwist. Tot slot stelt eisers gemachtigde zich op het standpunt dat een lichter middel doeltreffend kan worden toegepast, omdat eiser wenst mee te werken aan zijn terugkeer naar Frankrijk en ook omdat hij een in Nederland woonachtige zwangere vriendin heeft.
4. De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1.
Uit het arrest van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) volgt dat de rechtbank bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel de uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarden voor bewaring ambtshalve toetst.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat (de gemachtigde van) eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De rechtbank ziet in het hiervoor onder 4.1. genoemde arrest geen aanleiding om de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling ambtshalve te toetsen.
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Er bestond ten tijde van de inbewaringstelling van eiser een concreet aanknopingspunt dat hij onder werkingssfeer van de Dublinverordening valt. Zo heeft verweerder op 10 juni 2022 een claimakkoord ontvangen.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in ieder geval de (zware) gronden 3a en 3d en de (lichte) grond 4b aan de maatregel ten grondslag mogen leggen. Deze gronden vormen, in samenhang bezien, reeds voldoende grondslag om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Volgens de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:829) kan verweerder bij bewaring voor de meeste in artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 20000 bedoelde zware gronden volstaan met een toelichting die laat zien dat deze gronden zich feitelijk voordoen. Dit geldt ook voor de zware gronden 3a en 3d. Niet in geschil is dat eiser Nederland is binnengekomen terwijl hij in Frankrijk een asielaanvraag had ingediend en niet voldeed aan de voorwaarden waaronder hij vrij in de Europese Unie dan wel Schengengebied mag reizen, omdat hij niet beschikt over een (geldig) reisdocument en evenmin over een inreisstempel en/of visum. Verder blijkt uit de maatregel van bewaring en het proces-verbaal van gehoor van 23 april 2023 dat eiser heeft verklaard dat zijn identiteitsdocumenten zich in Algerije bevinden, maar dat hij echter geen activiteiten heeft ondernomen om deze via zijn familie of op enige andere wijze te verkrijgen. De stelling namens eiser dat zijn identiteit en nationaliteit in de asielprocedure reeds zijn komen vaststaan en niet ter discussie staan, volgt de rechtbank niet. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat er in de asielprocedures van eiser beschikkingen zijn genomen waarin is overwogen dat een ander lidstaat verantwoordelijk is voor de afhandeling van de asielaanvraag en dat dit mede behelst het onderzoek naar de identiteit en herkomst. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat dit betekent dat in de Nederlandse asielprocedures van eiser niets is vastgesteld omtrent zijn identiteit en herkomst. Het vorenstaande maakt naar het oordeel van de rechtbank dan ook dat verweerder aan eiser heeft mogen tegenwerpen dat hij Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan (3a) en dat hij niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit (3d). Verder blijkt uit de maatregel van bewaring en de aanvullende stukken van verweerder dat eiser tweemaal een asielaanvraag heeft ingediend, maar dat deze niet zijn ingewilligd. Gelet hierop heeft verweerder ook aan eiser mogen tegenwerpen dat hij meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid (4b). Nu deze drie gronden op grond van artikel 5.1b, tweede lid, van het Vb 2000 reeds voldoende zijn om de maatregel te dragen, behoeven de overige aan de maatregel ten grondslag gelegde en namens eiser betwiste gronden geen bespreking meer.
7. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en het bestaan van een significant risico op onderduiken, is verweerder er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat niet om de uitzetting van eiser (naar Frankrijk) te garanderen. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken. Eiser heeft weliswaar verklaard dat hij een zwangere vriendin heeft, maar uit het hiervoor onder 6. genoemd proces-verbaal van gehoor blijkt dat hij echter geen gegevens over haar heeft doorgegeven. Daarnaast heeft eiser wisselend en vaag verklaard over de woonplaats van zijn vriendin. Zo heeft hij tijdens voornoemd gehoor verteld dat zij in Groningen woonachtig is en werkt in Almere en als hij in de buurt is van Amsterdam dat ze elkaar dan in de buurt van Amsterdam ontmoeten. Ter zitting heeft eiser desgevraagd verklaard dat zijn vriendin in Assen woont, maar op het moment dat hij wordt geconfronteerd met zijn eerdere verklaring heeft eiser aangegeven dat zij in Spanje (Almeria) woonachtig en werkzaam is en af en toe naar Nederland komt. Gelet hierop is de rechtbank dan ook van oordeel dat eiser onvoldoende heeft geconcretiseerd dat zijn inbewaringstelling voor hem onevenredig bezwarend is en verweerder daarom aanleiding had moeten zien een lichter middel dan de bewaring op te leggen.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend aan de overdracht werkt. Verweerder heeft op dag drie een eerste overdrachtshandeling verricht, namelijk een vertrekgesprek op 26 april 2023. In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling voldoende voortvarend is. Daarnaast heeft verweerder ook op 2 mei 2023 nog een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Verder blijkt uit het verslag van dit gesprek dat met eiser is gesproken over de afwijzing van zijn asielaanvraag en dat een vlucht naar Frankrijk zal worden geboekt zodra dit mogelijk is. Daarnaast ziet de rechtbank ook geen aanleiding voor het oordeel dat zicht op overdracht naar Frankrijk ontbreekt.
9. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Er zijn dan ook geen aanknopingspunten om de bewaring onrechtmatig te achten.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.