In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 mei 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling, eiser, die in Nederland verblijft. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 23 april 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 4 mei 2023 was eiser aanwezig via telehoren vanuit het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door een tolk en zijn gemachtigde, mr. M. Pater.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser van Algerijnse nationaliteit is en dat hij op 23 april 2023 is overgenomen na een strafrechtelijke heenzending. De Staatssecretaris heeft de maatregel van bewaring gemotiveerd door te stellen dat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht op basis van de Dublinverordening en dat er een significant risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft de gronden van de maatregel betwist, onder andere door te stellen dat hij bereid is om mee te werken aan zijn terugkeer naar Frankrijk, waar hij eerder een asielaanvraag heeft ingediend.
De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de bewaring beoordeeld en geconcludeerd dat de opgelegde maatregel rechtmatig is. De rechtbank oordeelt dat de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, voldoende zijn om de bewaring te rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen persoonlijke belangen van eiser zijn die de bewaring onevenredig bezwarend maken. Eiser heeft weliswaar een zwangere vriendin, maar de rechtbank oordeelt dat hij onvoldoende heeft aangetoond dat zijn inbewaringstelling voor hem onevenredig bezwarend is. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.