ECLI:NL:RBDHA:2023:6557

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
C/09/643173 / JE RK 23-364
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 17 april 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige01]. De zaak is aanhangig gemaakt door Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, die als gecertificeerde instelling optreedt. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders van [minderjarige01] gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag, maar dat [minderjarige01] feitelijk in een pleeggezin verblijft. De kinderrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de bijlagen, alsook van het verweerschrift van de vader, die bijgestaan werd door zijn advocaat, mr. D.Z. Peters.

De kinderrechter heeft de feiten en omstandigheden in de zaak overwogen, waaronder de eerdere beslissingen van de rechtbank Rotterdam met betrekking tot de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de gronden voor ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is om deze te verlengen. Tevens is geoordeeld dat de machtiging tot uithuisplaatsing ook nog steeds gerechtvaardigd is, maar dat deze niet kan worden toegewezen zoals verzocht. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 23 april 2024 en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 27 juni 2023, met de opdracht aan de gecertificeerde instelling om nader onderzoek te doen naar de mogelijkheid van plaatsing bij mevrouw [naam01].

De kinderrechter heeft benadrukt dat de belangen van [minderjarige01] voorop staan en dat er een zorgvuldige afweging moet plaatsvinden tussen de verschillende opties voor pleegzorg. De kinderrechter heeft de gecertificeerde instelling verzocht om uiterlijk twee weken voor de volgende zitting een schriftelijke update te geven over de voortgang van het onderzoek en de afwegingen die zijn gemaakt. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/643173 / JE RK 23-364
Datum uitspraak: 17 april 2023

Beschikking van de kinderrechter

Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 23 februari 2023 ingekomen verzoekschrift van:
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (hierna te noemen: de gecertificeerde instelling),
betreffende:

[minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2021 te [geboorteplaats01] ,

hierna te noemen: [minderjarige01] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man01] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. D.Z. Peters, te Zoetermeer,

[de vrouw01] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats01] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
[naam01]

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift met bijlage(n);
- het verweerschrift van de advocaat van de vader, d.d. 5 april 2023.
Op 17 april 2023 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- [naam02] en [naam03] namens de gecertificeerde instelling;
- de vader, bijgestaan door mr. J.B. Peters, waarnemend voor zijn advocaat;
- [naam01] .
De moeder is conform de wettelijke vereisten opgeroepen, maar niet verschenen.

Feiten

- De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
- [minderjarige01] verblijft feitelijk in een pleeggezin.
- Op 31 januari 2022 heeft de Raad voor de Kinderbescherming een verklaring van geen bezwaar tegen opname van [minderjarige01] in het gezin van [naam01] afgegeven.
- De rechtbank Rotterdam heeft bij beschikking d.d. 22 april 2022 de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] verlengd van 23 april 2022 tot 23 april 2023, alsmede machtiging verleend [minderjarige01] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 23 april 2022 tot 23 juli 2022.
- De rechtbank Rotterdam heeft bij beschikking d.d. 19 juli 2022 machtiging verleend [minderjarige01] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 23 juli 2022 tot 23 april 2023.
- Op 11 november 2022 heeft de gecertificeerde instelling een beslissing tot overplaatsing genomen, inhoudende dat [minderjarige01] wordt overgeplaatst naar een verblijf pleegouder 24 uurs van Jeugdformaat.
- Op 21 februari 2023 heeft de gecertificeerde instelling een beslissing over het perspectief van [minderjarige01] genomen, inhoudende dat het perspectief van [minderjarige01] niet meer bij de ouders ligt.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de periode van één jaar, alsmede tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige01] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Aan het verzoek heeft de gecertificeerde instelling het volgende ten grondslag gelegd. De gecertificeerde instelling is, na vervanging van de vorige gecertificeerde instelling, sinds juli 2022 betrokken en had de opdracht gekregen van de kinderrechter om met een KSCD-onderzoek zicht te krijgen op de ontwikkeling van [minderjarige01] , de persoonlijkheid en de problematiek van de ouders en hun opvoedvaardigheden. [minderjarige01] woonde toen nog bij het crisispleeggezin. Zowel de vader als de moeder zijn niet in staat gebleken om de verzorging van [minderjarige01] op zich te nemen en de gecertificeerde instelling heeft weloverwegen onderzocht of [minderjarige01] in een bestandspleeggezin of netwerkpleeggezin moest worden geplaatst. Uiteindelijk is ervoor gekozen om [minderjarige01] eind december 2022 in een bestandspleeggezin te plaatsen. De belangrijkste reden hiervoor is dat een bestandspleeggezin op meer afstand van het systeem staat waardoor er meer rust en stabiliteit is voor [minderjarige01] . Er is sprake van een lang patroon van onrust in het leven van [minderjarige01] . De moeder heeft een belast verleden met persoonlijke problematiek en overmatig middelengebruik en de vader is instabiel in zijn emoties en laat veel strijd en weerstand zien. Er is niet gekozen voor een plaatsing bij mevrouw [naam01] , omdat de dynamiek en het contact dat mevrouw [naam01] met de ouders heeft zal veranderen als zij de opvoeder van [minderjarige01] zou worden en beslissingen moet nemen waar de ouders het niet mee eens zijn. De verwachting is dat mevrouw [naam01] onvoldoende weerstand zal kunnen bieden aan de ouders als er conflicten met hen ontstaan, waardoor zij klem komt te zitten tussen de belangen van ouders en het belang van [minderjarige01] waardoor er spanningen en onrust zullen ontstaan. Een bestandspleeggezin staat meer op afstand van de ouders en het systeem en is daarom meer in het belang van [minderjarige01] . [minderjarige01] doet het goed in het bestandspleeggezin en hecht zich daar goed. Er is wekelijkse omgang met de vader en één keer in de twee weken met de moeder. Het is van belang dat mevrouw [naam01] een rol blijft spelen in het leven van [minderjarige01] en daarom is er voor haar ook een aparte omgangsregeling. De vader heeft niet eerder juridische stappen ondernomen tegen de overplaatsing van het crisispleeggezin naar het bestandspleeggezin. De keuze is weloverwogen gemaakt en een nieuwe overplaatsing zal opnieuw voor onrust en stabiliteit zorgen. Velenging van de maatregelen is daarom nodig.
Door en namens de vader is verweer gevoerd tegen de machtiging tot uithuisplaatsing in een bestandspleeggezin. In aanvulling op het verweerschrift is ter zitting naar voren gebracht dat de vader van mening is dat het perspectief van [minderjarige01] niet in het huidige bestandspleeggezin ligt, maar dat dit binnen het netwerk zou moeten liggen. Mevrouw [naam01] kan en wil een perspectief biedend pleeggezin zijn voor [minderjarige01] . Zij is vanaf de geboorte betrokken in het leven van [minderjarige01] en de vader en de moeder kunnen goed met haar samenwerken en hebben hun vertrouwen in haar uitgesproken. De gebeurtenis die de gecertificeerde instelling noemt als reden dat een plaatsing bij mevrouw [naam01] zal leiden tot onrust en instabiliteit (namelijk dat vader boos bij haar aan de deur heeft gestaan) gaat niet over mevrouw [naam01] , maar over de zus van de vader, die eerder ook had aangegeven voor [minderjarige01] te willen zorgen. Ook is onjuist dat mevrouw [naam01] eerder heeft afgezien van plaatsing bij haar; ook dat betreft de zus van de vader. Mevrouw [naam01] is juist een stabiele factor in het leven van [minderjarige01] en [minderjarige01] is er bij gebaat dat zij opgroeit binnen het netwerk en bij iemand die in staat is om met de ouders om te gaan en hen te begeleiden en daar een regierol in te hebben. Mevrouw [naam01] heeft vanaf het moment dat duidelijk was dat [minderjarige01] niet bij haar ouders kon blijven, aangegeven beschikbaar te zijn voor een netwerkplaatsing van [minderjarige01] . Dit is door de eerder betrokken gecertificeerde instelling pas na eindeloos aandringen opgepikt en omdat de zus van vader aanvankelijk ook aangaf voor [minderjarige01] te willen zorgen, is zij uiteindelijk pas begin 2022 gescreend door de Raad voor de Kinderbescherming, die een verklaring van geen bezwaar heeft afgegeven. Een plaatsing bij mevrouw [naam01] is nog onvoldoende onderzocht door de gecertificeerde instelling en er zijn onvoldoende gegronde argumenten waarom dit niet de voorkeur heeft. De vader heeft niet eerder juridische stappen tegen de overplaatsing ondernomen omdat het lastig voor hem was om de situatie te overzien, mede door het incident bij het crisispleeggezin, waardoor [minderjarige01] een periode in het ziekenhuis heeft gelegen. [minderjarige01] verblijft pas sinds 22 december jl. in het huidige bestandspleeggezin en het is in haar belang dat er snel gekeken wordt of zij bij mevrouw [naam01] kan worden geplaatst, voordat zij volledig gehecht is. De advocaat verzoekt daarom primair namens de vader om het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing af te wijzen en subsidiair om te bepalen dat [minderjarige01] wordt geplaatst bij mevrouw [naam01] als perspectief biedend netwerkpleeggezin.
Mevrouw [naam01] heeft naar voren gebracht dat zij al ruim twintig jaar bevriend is met de familie van de vader en altijd goed contact heeft gehouden met de vader en de moeder. Zij begeleid de ouders en is ook in contact met de instellingen. Zij heeft veel praktijkervaring en is eerder pleegouder geweest van verschillende kinderen. Inmiddels is zij ook een opleiding gaan volgen op het gebied van jeugdzorg. Mevrouw [naam01] maakt zich geen zorgen over conflicten met de ouders als [minderjarige01] bij haar zou wonen. Zij kent de ouders al lang en weet hoe zij met hen moet omgaan als de spanningen hoog oplopen. Zij heeft eerder in situaties gezeten waarbij de vader erg van slag was of het ergens niet mee eens was en wist hier toen ook goed op te reageren. Het is van belang dat [minderjarige01] opgroeit in de buurt van haar familie en dit zal de ouders en [minderjarige01] juist meer rust bieden.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te verlengen als verzocht. Voorts is de kinderrechter van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog aanwezig zijn, met dien verstande dat deze thans niet kan worden toegewezen als verzocht.
De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige01] bestaan uit het hierna volgende. Er is sprake van persoonlijke problematiek bij de ouders waardoor zij onvoldoende in staat zijn om aan te sluiten bij de opvoedbehoeften van [minderjarige01] en de verzorging en opvoeding te dragen.
Wat betreft de machtiging tot uithuisplaatsing overweegt de rechtbank dat [minderjarige01] sinds 1 juli 2021 uit huis geplaatst is in een crisis-pleeggezin. Er is lange tijd onduidelijkheid geweest over het perspectief van [minderjarige01] en de afgelopen periode heeft de gecertificeerde instelling onderzocht of [minderjarige01] in een bestandspleeggezin of het netwerkpleeggezin van mevrouw [naam01] geplaatst zou moeten worden. Beide pleeggezinnen voldoen aan de vereisten ten aanzien van de veiligheid en de pedagogische vaardigheden. De gecertificeerde instelling heeft uiteindelijk overwogen dat een bestandspleeggezin voor meer rust en stabiliteit zal zorgen en daarom in het belang van [minderjarige01] is. [minderjarige01] is daarom op 22 december 2022 overgeplaatst van het crisispleeggezin naar het bestandspleeggezin. Aan de beslissing tot overplaatsing van 11 november 2022 van de gecertificeerde instelling ligt de volgende overweging ten grondslag:
‘Mevrouw [naam01] heeft positieve invloed op beide ouders. Beide ouders ervaren steun van mevrouw [naam01] en vragen regelmatig advies aan mevrouw [naam01] . Mevrouw [naam01] heeft ook positieve invloed op de argwaan en wantrouwen van vader. Zij gaat vaak het gesprek met vader aan als hij toestemming weigert te geven op bijvoorbeeld het KSCD onderzoek, aanvraag van logopedie, bloedtransfusie indien nodig tijdens operatie in het ziekenhuis of een mogelijke netwerkscreening van mevrouw [naam01] . De gecertificeerde instelling ziet een krachtige vrouw die als een leeuw voor [minderjarige01] vecht. De gecertificeerde instelling ziet daarentegen ook veel risico’s bij een netwerkplaatsing. Op 8 november 2022 heeft LJ&R opnieuw de overplaatsing van [minderjarige01] overwogen (…) Bezien vanuit het perspectief van [minderjarige01] zijn beide gezinnen (netwerkpleeggezin en bestandspleeggezin) veilig en goed genoeg om haar daar op te laten groeien als het gaat om pedagogische vaardigheden. Wat de complicerende factor is, is het systeem om [minderjarige01] heen: haar vader, haar moeder en (ex)partner van moeder. Vader en (ex)partner van de moeder zijn beide bekend met emotieregulatie problemen en de geschiedenis laat ook zien dat mevrouw [naam01] daar last van gehad heeft. Zij is wel altijd degene die de goede invloed heeft op vader, maar vader is ook boos geweest op haar. Vader heeft eerder boos voor haar deur gestaan, wat invloed heeft gehad op de mogelijk plaatsing en op het gezin van mevrouw [naam01] . Eerder heeft mevrouw [naam01] afgezien van de mogelijkheid tot plaatsing bij haar, omdat haar verhouding met vader daarmee onder druk kwam te staan. Het valt niet uit te sluiten dat dit nog een keer zal gebeuren. Als [minderjarige01] naar mevrouw [naam01] gaat, zal de verhouding met vader en moeder onder druk komen te staan, omdat zij hen de deur bijvoorbeeld moet wijzen of niet open moet doen, terwijl dat nu wel zo gebeurt. Netwerkpleegmoeder komt over als een vrouw die stevig in haar schoenen staat, maar de verwachting is dat de strijd die gaat ontstaan ook invloed gaat hebben op [minderjarige01] . De gecertificeerde instelling is van mening als dit de verwachting is, het in [minderjarige01] haar belang is dat zij geplaatst wordt in een bestandspleeggezin. Een bestandspleeggezin heeft geen banden met beide ouders, van waaruit [minderjarige01] de contacten met ouders kan vormgeven. Op die manier worden pleegouders buiten het systeem gezet en ligt de druk minder op hen en daardoor ook minder op [minderjarige01] . (…) De gecertificeerde instelling acht het noodzakelijk dat [minderjarige01] overgeplaatst wordt in een gezinssituatie waarin zij in rust kan ontwikkelen en waar zij geen last heeft van de (mogelijke) strijd en onrust veroorzaakt door ouders.’
Ter zitting is gebleken dat de passage ten aanzien van de boosheid van de vader jegens mevrouw [naam01] onjuist is en ziet op een incident met de zus van de vader, die in een eerder stadium ook bereid is geweest om als netwerkpleeggezin op te treden. Dat geldt ook voor de overweging dat mevrouw [naam01] heeft afgezien van de mogelijkheid tot plaatsing bij haar, want ook dat betreft de zus van de vader. De beslissing tot overplaatsing waarbij voorkeur is gegeven aan een bestandspleeggezin, is dan ook op onjuiste feitelijke gronden genomen. De gecertificeerde instelling heeft vervolgens het perspectiefbesluit van 21 februari 2023, dat voortborduurt op deze beslissing, niet aan de rechtbank ter toetsing voorgelegd.
Op het standpunt van de gecertificeerde instelling dat een bestandspleeggezin buiten het gezinssysteem staat en daardoor zonder druk de contacten tussen de ouders en [minderjarige01] kan vormgeven is als zodanig niet veel af te dingen. Daar staat echter tegenover dat een goede verstandhouding en vruchtbare samenwerking tussen een netwerkpleeggezin en de ouders juist ook voor meer rust en stabiliteit kan zorgen, en daardoor zeker op de lange termijn tot gevolg kan hebben dat een veel beter contact ontstaat tussen [minderjarige01] en haar ouders. Niet voor niets wordt in zijn algemeenheid ook de voorkeur gegeven aan een plaatsing binnen het netwerk in plaats van in een bestandspleeggezin.
Mevrouw [naam01] heeft aangegeven in staat te zijn de pleegzorg voor [minderjarige01] te kunnen en willen dragen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geen bezwaar en zij kent de ouders al lange tijd (de vader al twintig jaar omdat zij bevriend is met zijn zus) en weet hoe zij met de ouders en hun gedrag om moet gaan op het moment dat er conflicten ontstaan. Uit het dossier blijkt dat ook de moeder, die niet in deze procedure is verschenen, achter plaatsing van [minderjarige01] in het gezin van mevrouw [naam01] staat. Uit hetgeen mevrouw [naam01] ter zitting heeft verteld, krijgt de rechtbank de indruk dat mevrouw [naam01] een realistisch beeld heeft van wat het netwerkpleegouderschap met zich brengt en ook in de stukken uit het dossier, zoals het hulpverleningsplan van 25 maart 2022 van de vorige gecertificeerde instelling (WSS), komt mevrouw [naam01] over als een krachtige en praktisch ingestelde vrouw met hart voor de familie van [minderjarige01] .
De kinderrechter is daarom van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat plaatsing in het bestandspleeggezin wèl en binnen het netwerk bij mevrouw [naam01] niét in het belang van [minderjarige01] is. De kinderrechter is van oordeel dat de gecertificeerde instelling nader onderzoek moet doen naar de mogelijkheid om [minderjarige01] te plaatsen in het gezin van mevrouw [naam01] . Daarbij merkt de rechtbank reeds nu op dat de enkele omstandigheid dat een mogelijke overplaatsing naar mevrouw [naam01] wederom een verandering voor [minderjarige01] zal betekenen die als zodanig niet optimaal voor haar is, onvoldoende reden is om niet tot een spoedige overplaatsing over te gaan. Dit nadeel op de korte termijn weegt in beginsel niet op tegen de voordelen op de lange termijn van een netwerkplaatsing.
De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling daarom verlengen voor de verzochte duur van twaalf maanden en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengen voor de duur van twee maanden en vier dagen, te weten tot 27 juni 2023, en het verzoek aanhouden voor het overige tot de zitting van 26 juni 2023.
De kinderrechter verzoekt de gecertificeerde instelling uiterlijk twee weken voor de zitting een schriftelijke update aan de rechtbank en de (advocaat van) ouders toe te sturen, waarin zij in ieder geval ingaat op het nader gedane onderzoek, de (nieuwe) afweging ten aanzien van een plaatsing bij mevrouw [naam01] en haar standpunt ten aanzien van het aangehouden deel van het verzoek. Desgewenst kan de gecertificeerde instelling het verzoek aanpassen.
De kinderrechter merkt ten slotte op dat ter zitting per abuis is genoemd dat verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing geldt tot 23 juni 2023. Dit dient 27 juni 2023 te zijn zodat het aangehouden deel van het verzoek door dezelfde kinderrechter kan worden behandeld ter zitting van 26 juni 2023. Deze kennelijke fout is hierbij in zoverre hersteld.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] van 23 april 2023 tot 23 april 2024 met behoud van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering als gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling;
en
verlengt de aan Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering verleende machtiging [minderjarige01] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 23 april 2023 tot 27 juni 2023;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot de zitting van
26 juni 2023 van mr. A.M. Brakel, op een nader te bepalen tijdstip;
verzoekt de
gecertificeerde instellinguiterlijk
twee wekenvoorafgaand aan de nader te bepalen zitting aan de kinderrechter en de belanghebbenden een
schriftelijke updatetoe te zenden waarbij zij ingaat op de punten zoals hiervoor overwogen;
gelast de griffier tegen voormelde zitting op te roepen:
- Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering;
- de vader;
- de advocaat van de vader: mr. D.Z. Peters;
- de moeder.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2023 door mr. A.M. Brakel, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. V.A.H. Schoorl als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 21 april 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.