In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 maart 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten door verzoeker, die in beroep was gegaan tegen het niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvraag. Verzoeker had op 6 december 2022 beroep ingesteld omdat er geen tijdige beslissing was genomen. Op 6 januari 2023 heeft verweerder alsnog een beslissing genomen, waarna verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft besloten dat, omdat verweerder niet heeft gereageerd op het verzoek om proceskosten, er geen bezwaar is tegen de vergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker recht heeft op een vergoeding van € 418,50 voor de gemaakte proceskosten, waarbij rekening is gehouden met de wegingsfactor van 0,5, aangezien de zaak enkel betrekking had op de overschrijding van de beslistermijn. Daarnaast moet verweerder het griffierecht aan verzoeker vergoeden. De uitspraak is gedaan door rechter mr. E.E.M. van Abbe, in aanwezigheid van griffier D.A.M. Delger, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.