ECLI:NL:RBDHA:2023:6657

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 mei 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
NL23.10022
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L. Willems - Keekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvragen om machtigingen tot voorlopig verblijf in het kader van nareis asiel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eisers behandeld die stellen dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet tijdig heeft beslist op hun aanvragen om machtigingen tot voorlopig verblijf, ingediend op 12 september 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris uiterlijk op 12 maart 2023 had moeten beslissen, maar dit niet heeft gedaan. Eisers hebben de Staatssecretaris op 15 maart 2023 in gebreke gesteld, waarna de termijn van twee weken is verstreken zonder dat er een besluit is genomen. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de beslistermijn is overschreden. De rechtbank draagt de Staatssecretaris op om binnen twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank stelt de verbeurde dwangsom vast op € 1.397,-, die aan eisers moet worden betaald. Daarnaast krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten van € 418,50, die door de Staatssecretaris moet worden betaald. De uitspraak is gedaan door rechter mr. L. Willems - Keekstra, in aanwezigheid van griffier mr. M.C. Drenten-Boon.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.10022

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiseres,

en haar minderjarige kinderen:
[naam], V-nummer: [nummer]
[naam], V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.B. Kleerekooper),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: C. Chand).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het beroep dat eisers hebben ingesteld omdat de staatssecretaris volgens hen niet op tijd heeft beslist op de aanvragen van 12 september 2022 om machtigingen tot voorlopig verblijf in het kader van ‘nareis asiel’.
2. De staatssecretaris heeft op het beroep en op schriftelijke vragen van de rechtbank gereageerd met een verweerschrift. Eisers hebben op het verweerschrift gereageerd.
2.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten zich voldoende voorgelicht te achten. Partijen hebben de rechtbank vervolgens toestemming gegeven zonder zitting uitspraak te doen.

Overwegingen

3. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb [1] .
4. Eisers hebben hun aanvragen ingediend op 12 september 2022. De staatssecretaris moet binnen 90 dagen beslissen op de aanvraag. Dat staat in artikel 2u, eerste lid, van de Vw [2] . De staatssecretaris kan deze termijn met maximaal drie maanden verlengen.
5. De staatssecretaris had dus uiterlijk op 12 maart 2023 moeten beslissen. De termijn waarbinnen de staatssecretaris moet beslissen is daarom voorbij. Eisers hebben de staatssecretaris op 15 maart 2023 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
6. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvragen van eisers is daarom gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan de staatssecretaris op?
7. Omdat de staatssecretaris nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet de staatssecretaris dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
8. De meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft geoordeeld dat bij de overschrijding van de beslistermijn bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d van de Awb. Daarbij zijn tevens overwegingen gewijd aan het bepalen van een nadere termijn voor het alsnog beslissen op dergelijke aanvragen. Deze zittingsplaats sluit zich in zijn algemeenheid aan bij dit oordeel en neemt de overwegingen uit voornoemde uitspraak over.
9. De rechtbank stelt verder vast dat de staatssecretaris in het verweerschrift van 25 april 2023 heeft vermeld dat nader onderzoek in de zaak van eisers (vooralsnog) niet nodig is. De verwachting is op dat moment bovendien dat de staatssecretaris binnen vier weken kan beslissen, althans dat is het streven. Nu van die termijn reeds twee weken is verstreken, ziet de rechtbank gelet op al het voorgaande aanleiding om te bepalen dat de staatssecretaris uitspraak moet doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
Welke dwangsom legt de rechtbank aan de staatssecretaris op?
10. De rechtbank bepaalt dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door de staatssecretaris [3] . Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
Wat is de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom?
11. Eisers hebben verzocht om de bestuurlijke dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. Dat staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb. Daarin staat ook de hoogte van de dwangsom en vanaf wanneer deze is verschuldigd.
12. De staatssecretaris heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit op verzoek van eisers nu alsnog. Uit het dossier blijkt dat de staatssecretaris de ingebrekestelling op 15 maart 2023 heeft ontvangen. De dwangsom is in dit geval verschuldigd vanaf 30 maart 2023 tot en met 9 mei 2023 en bedraagt € 1.397,-. Omdat eisers hun aanvragen samen hebben ingediend, ontvangen zij ook samen deze verbeurde dwangsom [4] .

Conclusie

13. Het beroep is gegrond.
14. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. De staatssecretaris moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt daarom € 418,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt de staatssecretaris op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat de staatssecretaris aan eisers een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
- stelt de door de staatssecretaris te betalen dwangsom vast op € 1.397,-;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Willems - Keekstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.C. Drenten-Boon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht
2.Vreemdelingenwet 2000
3.Zie artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb
4.Zie artikel 4:17, zevende lid, van de Awb