ECLI:NL:RBDHA:2023:6672

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 mei 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
NL23.6096
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Oostenrijk

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld over de asielaanvraag van eiser, die stelt dat zijn vrouw en kind in Syrië verblijven en dat er een bijzondere band bestaat met zijn schoonmoeder in Nederland. Eiser verzoekt om zijn asielaanvraag te laten behandelen op basis van de Dublinverordening, specifiek artikelen 16 en 17, die betrekking hebben op gezinshereniging. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de Dublinverordening geen verplichting oplegt aan de Nederlandse autoriteiten om de asielaanvraag van eiser te behandelen, aangezien de verantwoordelijkheidscriteria en de discretionaire bevoegdheid enkel betrekking hebben op de persoon die in Nederland een asielaanvraag indient.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat de Dublinverordening niet voorziet in de door eiser gewenste regeling. De rechtbank heeft benadrukt dat de verantwoordelijkheidscriteria van de Dublinverordening zijn ontworpen om de verantwoordelijkheden van de lidstaten te regelen en dat de situatie van de schoonmoeder van eiser, die psychische problemen ondervindt door de afwezigheid van haar dochter, niet kan leiden tot een andere conclusie. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de argumenten van eiser om de overdracht aan Oostenrijk te voorkomen niet voldoende zijn onderbouwd en dat de beslissing van verweerder om eiser over te dragen aan Oostenrijk niet onredelijk is.

De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gedaan en eiser gewezen op de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.6096
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 4 mei 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E.W.M. ter Meulen-Mouwen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. J. Toonders).

Zitting hebben:

mr. S. van Lokven rechter
mr. M.B.J. Schreijen griffier

Procesverloop

Bij besluit van 28 februari 2023 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat verweerder Oostenrijk hiervoor verantwoordelijk acht.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen (NL23.6097).
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening, op 4 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft aansluitend aan de behandeling van het beroep en verzoek en na sluiten van het onderzoek mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Syrische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1991. Op 25 oktober 2022 heeft hij onderhavige asielaanvraag ingediend.
2. Uit Eurodac blijkt dat eiser op 9 oktober 2022 in Oostenrijk een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Op 12 december 2022 heeft Nederland bij Oostenrijk een verzoek om terugname gedaan. Oostenrijk heeft hierop niet binnen de daartoe gestelde termijn gereageerd, waardoor er op 27 december 2022 een fictief claimakkoord tot stand is gekomen. Verweerder wil eiser op grond van dit claimakkoord overdragen.
3. Eiser wil niet aan Oostenrijk worden overgedragen en stelt zich op het standpunt dat hij niet de intentie heeft gehad om in Oostenrijk een asielaanvraag in te dienen. De Oostenrijkse politie heeft vingerafdrukken van eiser afgenomen, maar dit zou alleen zijn voor een strafrechtelijk onderzoek. Verder heeft eiser in detentie gezeten. Een in Oostenrijk ondertekende asielaanvraag is er niet. Daarnaast voert eiser aan dat het opvallend is dat Oostenrijk niet heeft gereageerd op het claimverzoek, terwijl dit normaliter wel gebeurt. Voorts stelt eiser zich op het standpunt dat Nederland zijn asielaanvraag inhoudelijk dient te behandelen. De schoonmoeder van eiser heeft psychische problemen omdat haar dochter, de echtgenote van eiser, niet bij haar in Nederland is. De echtgenote van eiser verblijft samen met hun kind in Syrië in afwachting van de mogelijkheid om naar Nederland te komen.
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat Oostenrijk zijn verdragsverplichtingen zal nakomen. Dit heeft de Afdeling op 17 april 2023 bevestigd (ECLI:NL:RVS:2023:1503). Eiser heeft dit niet betwist, maar acht Oostenrijk niet verantwoordelijk voor de behandeling van zijn asielaanvraag omdat hij daar geen asielaanvraag heeft ingediend. De rechtbank overweegt dat verweerder er van mag uitgaan dat de Oostenrijkse autoriteiten de gegevens van eiser correct hebben geregistreerd. De rechtbank overweegt hierbij dat ook indien eiser geen asielaanvraag in Oostenrijk zou hebben ingediend maar zijn vingerafdrukken om andere redenen zou hebben afgestaan, Oostenrijk ook verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de asielaanvraag die hij in Nederland heeft ingediend. Oostenrijk is verplicht om de vingerafdrukken van eiser af te nemen en eiser is verplicht om zijn vingerafdrukken af te staan. Eiser heeft ter zitting aangegeven dat zijn schoonfamilie hem verwijten maakt dat hij in Oostenrijk zijn vingerafdrukken heeft afgestaan en daardoor nu aan Oostenrijk wordt overdragen en hun dochter “daarom” niet naar Nederland kan komen. De rechtbank heeft eiser ter zitting uitgelegd en toegelicht dat deze verwijten onterecht zijn omdat zowel de Oostenrijkse autoriteiten als eiser zich te houden hebben aan hun verplichtingen. Eiser had dus geen keuze en moest zijn vingerafdrukken afstaan. De rechtbank merkt hierbij op dat een fictief claimakkoord een juridisch rechtsgeldig claimakkoord is en hieruit ook niet kan worden afgeleid dat getwijfeld dient te worden aan het interstatelijk vertrouwen ten aanzien van Oostenrijk. Dat eiser naar zijn zeggen enkele dagen gedetineerd is geweest is, zonder nadere motivering, ook onvoldoende om verweerder te verbieden om eiser over te dragen aan Oostenrijk. Eiser kan en dient bij de Oostenrijkse autoriteiten te klagen indien hij meent dat hij onrechtmatig wordt gedetineerd.
5. Eiser heeft voorts gesteld dat tussen zijn echtgenote, die nog samen met hun kind in Syrië verblijft omdat de vlucht naar Europa te gevaarlijk is, en haar moeder, die in Nederland een verblijfsvergunning heeft verkregen, een zodanige bijzondere band bestaat dat verweerder op grond van artikel 16 of artikel 17 van de Dublinverordening de asielaanvraag van eiser moet behandelen zodat de dochter op die manier kan worden herenigd met haar moeder. De rechtbank heeft aan eiser uitgelegd dat de Dublinverordening niet voorziet in een dergelijke verplichting voor verweerder. De ratio en strekking van de Dublinverordening brengen ook niet met zich mee dat artikel 16 en 17 Dublinverordening als zodanig kunnen en moeten worden uitgelegd. De verantwoordelijkheidscriteria en de discretionaire bevoegdheid die zijn opgenomen in de Dublinverordening hebben betrekking op feiten en omstandigheden die zien op de persoon die in Nederland een asielaanvraag indient of die in Nederland wordt aangetroffen. Eiser kan dus geen beroep doen op deze bepalingen uit de Dublinverordening door te onderbouwen dat zijn in Syrië verblijvende echtgenote moet worden herenigd met zijn in Nederland wonende schoonmoeder. Dat de schoonmoeder te kampen zou hebben met psychische problematiek vanwege onder meer het niet samen zijn met haar dochter en zij daarvoor ook wordt behandeld, laat onverlet dat de Dublinverordening niet ziet op deze problematiek die gezinnen ondervinden door het niet gezamenlijk kunnen vluchten. De rechtbank heeft eiser ter zitting uitgelegd te begrijpen in welke moeilijke omstandigheden hij en zijn (schoon)familie zich bevinden, maar dat de Dublinverordening geen regeling bevat om in de asielprocedure die eiser thans doorloopt deze problemen op te lossen of te verkleinen.
De rechtbank concludeert dat verweerder alle door eiser aangedragen argumenten om zijn verzoek aan verweerder om zijn asielaanvraag onverplicht te behandelen te onderbouwen kenbaar en in onderlinge samenhang heeft betrokken bij zijn beslissing om geen gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid. De rechtbank acht deze beslissing niet onredelijk en acht de motivering van verweerder dat overdracht niet getuigt van onevenredige hardheid toereikend.
6. De argumenten van eiser om het besluit te vernietigen slagen niet. Verweerder mag eiser op grond van het overdrachtsbesluit van 28 februari 2023 overdragen aan Oostenrijk. Het beroep is dus ongegrond en voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.
7. De rechtbank heeft melding gemaakt van de mogelijkheid om een rechtsmiddel aan te wenden en van de termijn die hiervoor geldt.
Deze uitspraak is aldus in het openbaar gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van mr. M.B.J. Schreijen, griffier.
Het proces-verbaal van deze uitspraak is bekendgemaakt op: 04 mei 2023
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.