ECLI:NL:RBDHA:2023:6677

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
NL23.12896
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van terugkeerbesluit en inreisverbod in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 mei 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit en een inreisverbod opgelegd aan eiser, die afkomstig is uit Oezbekistan. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat hem een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar oplegde. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Groningen, waarbij eiser aanwezig was via telehoren vanuit het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door een waarnemend gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat, wat de Staatssecretaris heeft aangevoerd als reden voor het opleggen van het inreisverbod. De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen het terugkeerbesluit ongegrond is, maar het beroep tegen het inreisverbod gegrond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de motivering van het inreisverbod onvoldoende zorgvuldig was voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd. Desondanks heeft de rechtbank besloten de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, omdat de omstandigheden van eiser niet tot een ander besluit hadden geleid. De rechtbank heeft de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,--.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.12896

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Y. ten Cate).

Procesverloop

Bij besluit van 5 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Bij besluit van eveneens 5 april 2023 heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen beide besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen de maatregel van bewaring is geregistreerd onder zaaknummer NL23.12416. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding. Op dit beroep wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist. Het beroep tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod is geregistreerd onder zaaknummer NL23.12896.
De rechtbank heeft beide beroepen op 4 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen in het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door mr. P.H. van Akenborgh, die waarnam voor eisers gemachtigde. Ook was aanwezig een tolk. Zij namen deel aan de zitting door middel van telehoren. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank beoordeelt de oplegging van het terugkeerbesluit en het inreisverbod aan eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die namens eiser zijn aangevoerd, de beroepsgronden. Het terugkeerbesluit houdt in dat eiser dient terug te keren naar Oezbekistan en dat hij de Europese Unie (EU) onmiddellijk moet verlaten. Het inreisverbod houdt in dat eiser de EU twee jaar niet mag inreizen, te rekenen vanaf de datum waarop hij de EU heeft verlaten.
Ten aanzien van het terugkeerbesluit
2. In het terugkeerbesluit heeft verweerder vermeld dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(
zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3g. in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan de verplichting tot terugkeer;
(
lichte gronden)
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat voor eiser. Voor de motivering van dit oordeel verwijst de rechtbank naar haar overwegingen in de uitspraak van heden op het beroep tegen de maatregel van bewaring onder zaaknummer NL23.12416. Gelet hierop heeft verweerder met toepassing van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, kunnen bepalen dat eiser de Europese Unie onmiddellijk dient te verlaten.
2.2.
Het beroep, voor zover gericht tegen het terugkeerbesluit, is ongegrond.
Ten aanzien van het inreisverbod
3. Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is van onttrekkingsgevaar, heeft verweerder met toepassing van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, kunnen bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten. Ingevolge artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 dient verweerder dan een inreisverbod op te leggen, tenzij er aanleiding bestaat om hiervan af te zien op grond van bijzonder persoonlijke omstandigheden aan de zijde van eiser. Blijkens het op 5 april 2023 gedateerde proces-verbaal van gehoor is eiser in de gelegenheid gesteld om zijn persoonlijke omstandigheden naar voren te brengen. Eiser heeft aangegeven dat een inreisverbod voor de duur van twee jaar te lang voor hem is omdat hij dan niet in de Europese Unie kan werken om geld te verdienen. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit ongemotiveerd heeft gelaten waarom de door eiser aangevoerde omstandigheden hem geen aanleiding geven van het opleggen van het inreisverbod af te zien of de duur daarvan te verkorten. Het inreisverbod is dan ook in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onvoldoende zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd.
3.1.
De rechtbank ziet echter aanleiding om het motiveringsgebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Verweerder heeft ter zitting alsnog een motivering gegeven ten aanzien van de door eiser gestelde omstandigheden. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen reden is om de duur van het opgelegde inreisverbod te verkorten, nu eiser 6 jaar illegaal in de Europese Unie heeft verbleven. De rechtbank merkt hieromtrent op dat deze toelichting door verweerder ook is gegeven in het bestreden besluit ter onderbouwing van de vaststelling dat eiser niet langer in rechtmatig in Nederland verblijft. Daarnaast heeft verweerder ter zitting het standpunt ingenomen dat eiser geen medewerking verleent aan zijn uitzetting naar Oezbekistan. De rechtbank stelt vast dat eiser wisselend heeft verklaard over zijn bereidheid te vertrekken uit de Europese Unie. Voor eiser lijkt de prioriteit vooral te liggen bij het snel verlagen van zijn schuldenlast in Oezbekistan. Daarbij speelt enerzijds een rol de in het vooruitzicht gestelde (terugkeer)vergoeding van het IOM en anderzijds zijn wens om mettertijd weer in de Europese Unie op zoek te willen gaan naar betaald werk. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de door eiser gestelde omstandigheden niet tot een ander besluit hadden geleid. De conclusie van de rechtbank is dan ook dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven.
3.2.
Het beroep, voor zover gericht tegen het inreisverbod, is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
3.3.
Omdat het beroep gegrond is, dient verweerder te worden veroordeeld in de proceskosten die eiser heeft gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde per punt van € 837,-- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het terugkeerbesluit ongegrond;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het inreisverbod gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover dit betrekking heeft op het inreisverbod;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.