ECLI:NL:RBDHA:2023:6727

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
NL23.3132
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van geloofwaardigheid en referentiekader van de eiser met homoseksuele geaardheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 mei 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Gambiaanse nationaliteit, zijn asielaanvraag had ingediend. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die stelde dat de asielaanvraag ongegrond was. Eiser had eerder in 2019 al een asielaanvraag ingediend, maar deze was niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk was op basis van de Dublinverordening. Na een nieuwe aanvraag in 2020, waarin eiser problemen met zijn vader en zijn werkgever aanhaalde, werd de aanvraag opnieuw afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 14 april 2023 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank heeft de verklaringen van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat er tegenstrijdigheden in zijn verhaal zaten, met name over zijn woonplaats en de omstandigheden rondom zijn vertrek uit Gambia. Eiser had verklaard dat hij homoseksueel was, maar de rechtbank vond dat hij onvoldoende inzicht had gegeven in zijn persoonlijke belevingswereld en gevoelens. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende had gemotiveerd waarom de gestelde homoseksuele gerichtheid niet geloofwaardig was, en dat eiser niet had aangetoond dat hij in Nederland veilig zou zijn als homoseksueel.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij werd opgemerkt dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.3132

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiserv-nummer: [nummer](gemachtigde: mr. E.S. van Aken),

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder(gemachtigde: mr. M. van der Lubbe).

Procesverloop

Bij besluit van 6 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de verlengde asielprocedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 14 april 2023 op zitting behandeld. Eiser is ter zitting bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk in de taal Mandinka is verschenen A. Biaby. Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Gambiaanse nationaliteit te bezitten. Op 21 september 2019 heeft eiser voor het eerst een asielaanvraag ingediend in Nederland. Bij besluit van 17 februari 2020 heeft verweerder deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië op grond van de Dublinverordening [1] verantwoordelijk was voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Het door eiser tegen dit besluit ingestelde beroep heeft de bestuursrechter ongegrond verklaard. [2] In het hiertegen ingestelde hoger beroep heeft de Afdeling de uitspraak van de bestuursrechter bevestigd, waarmee het besluit in rechte is komen vast te staan. [3]
2. Verweerder heeft eiser op 24 juni 2020 in de gelegenheid gesteld om opnieuw een asielaanvraag in te dienen, die zou worden behandeld in de nationale procedure omdat de overdrachtstermijn inmiddels is verstreken. Op 16 juli 2020 heeft eiser deze asielaanvraag ingediend en hieraan ten grondslag gelegd dat hij in zijn land van herkomst problemen had met zijn vader, waarna zijn vader hem in 2010 uit huis heeft gezet. Eiser heeft vanaf dat moment verbleven in de garage waar hij werkte. Eiser kreeg daar problemen met zijn werkgever ([naam 2]) en collega’s. Nadat eiser door een van zijn collega’s is verwond en de bedreigingen intensiveerden, heeft eiser Gambia in 2016 verlaten uit angst door de collega’s te worden gedood. Tot slot heeft eiser tijdens het aanvullend gehoor van 11 oktober 2022 verklaard dat hij homoseksueel is en dat hij dit in Gambia verborgen heeft gehouden.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- Identiteit, nationaliteit en herkomst;
- problemen met vader;
- problemen met werkgever en collega's van de garage;
- homoseksuele gerichtheid van eiser.
Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Ook de problemen die eiser met zijn vader heeft ondervonden heeft verweerder geloofwaardig bevonden. Verweerder vindt de gestelde problemen met eisers werkgever en collega’s en zijn gestelde homoseksuele gerichtheid niet geloofwaardig omdat eiser hier tegenstrijdig, oppervlakkig en bevreemdend over heeft verklaard. Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als ongegrond.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Op wat hij hiertegen heeft aangevoerd wordt hierna ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
Problemen met werkgever
5. Ten aanzien van de door eiser gestelde problemen met zijn werkgever en collega’s is de rechtbank van oordeel dat verweerder aan eiser heeft mogen tegenwerpen dat zijn verklaring dat hij in Brikama in de wijk Jidda is geboren en hier zijn hele leven tot 5 september 2016 heeft verbleven [4] tegenstrijdig is met zijn verklaringen dat hij op zijn laatste adres woonde met zijn broer in Tubakuta. [5] De verklaring van eiser voor die tegenstrijdigheid, te weten dat eiser heeft verklaard dat hij op zijn laatste woonadres woonde met zijn broer omdat hij daarna niet meer in een woning verbleef – maar op straat en in een autogarage, kan deze tegenstrijdigheid niet wegnemen. De verklaring dat eiser zijn hele leven in Brikama heeft verbleven is hoe dan ook tegenstrijdig met de bewering dat hij op enig moment in Tubakuta heeft gewoond. De rechtbank heeft eiser ter zitting voorgehouden dat hij enerzijds heeft verklaard geboren te zijn in Brikama en dat hij daar zijn hele leven heeft gewoond, en dat hij anderzijds heeft verklaard dat hij tot 2010 in Tubakuta woonde met zijn broer. Eiser heeft hierop verklaart dat zijn broer inderdaad in Tubakuta woonde, eiser hem daar wel eens bezocht, maar dat hij niet bij hem woonde. Ook hiermee heeft eiser de tegenstrijdigheid niet weg kunnen nemen.
6. Verder heeft verweerder aan eiser tegen kunnen werpen dat het bevreemding wekt dat hij ook sinds zijn vertrek geen navraag heeft gedaan over de oorzaak van zijn problemen met de collega’s, desnoods via zijn broer die van de problemen af wist. Dat verweerder dit ten onrechte heeft tegengeworpen omdat het niet aan de kern van eisers’ verhaal raakt, volgt de rechtbank niet. Juist nu eiser het advies van zijn broer heeft opgevolgd om Gambia te verlaten, mag van eiser verwacht worden dat hij zijn broer naar de reden vraagt. Dit te meer nu ter zitting is gebleken dat eiser nog contact onderhoudt met zijn broer.
7. Voorts heeft verweerder het bevreemdend kunnen vinden dat eiser tot zijn vertrek in dienst is gebleven van [naam 2]. Het standpunt van eiser dat hij voldoende heeft verklaard dat hij tijdens zijn werkzaamheden als vrachtwagenchauffeur werkzaam was voor de eigenaar van de vrachtwagen - [naam 3], en niet [naam 2] - volgt de rechtbank niet. Eiser heeft tijdens het nader gehoor meermaals verklaard dat hij sinds 2009 tot 2016 altijd voor dezelfde garage werkte - zowel als monteur als chauffeur – en dat [naam 2] ook zijn baas was tijdens het verrichten van zijn werkzaamheden als vrachtwagenchauffeur. [6] Dat [naam 3] de eigenaar van de vrachtwagen zou zijn maakt dat niet anders. Gelet hierop heeft verweerder in het voornemen en bestreden besluit voldoende gemotiveerd dat het bevreemding wekt dat eiser tot zijn vertrek – al dan niet indirect – voor [naam 2] heeft kunnen werken.

Gestelde homoseksuele gerichtheid

8. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn referentiekader. De rechtbank overweegt dat uit Werkinstructie 2019/17 [7] volgt dat verweerder bij de vraagstelling en beoordeling van asielaanvragen waarbij LHBTI-gerichtheid als asielmotief is aangevoerd, rekening houdt met de persoonlijkheid en achtergrond van de vreemdeling. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd wat het referentiekader van eiser is en wat er gelet hierop van hem verwacht mag worden. Uit het verslag van het aanvullend nader gehoor volgt dat eiser is bevraagd over – onder andere – zijn gevoelens, zijn geaardheid en gedachtes. Een paar keer heeft eiser aangegeven de vraag niet te begrijpen, waarop de gehoormedewerker de vraag anders heeft geformuleerd of uitgelegd. [8] Vervolgens heeft eiser de vragen wel beantwoord. Verweerder heeft verder niet van eiser verwacht dat eiser zeer gedetailleerd of naar westerse maatstaven over zijn gevoelens kan verklaren. Van eiser wordt echter wel verwacht dat hij inzichtelijk maakt hoe hij zijn seksualiteit heeft ontdekt, heeft beleefd en wat zijn gedachtes op cruciale punten waren. De rechtbank ziet niet in dat eiser reeds vanwege zijn beperkte scholing of zijn achtergrond in het geheel niet meer of diepgaander heeft kunnen verklaren over zijn geaardheid, gedachtes en gevoelens. Eiser verder heeft onvoldoende gemotiveerd met welk ander aspect verweerder ten onrechte geen rekening zou hebben gehouden.
9. De verklaringen waar eiser naar heeft verwezen betreffende het proces van bewustwording van zijn geaardheid zijn reeds door verweerder berokken in het voornemen en het bestreden besluit. De rechtbank overweegt verder dat eiser telkens terugkomt op oppervlakkige verklaringen over zelfbevrediging, ondanks dat hem wordt uitgelegd dat het erom gaat dat hij vertelt over zijn gedachtes en gevoelens. Hem is uitgebreid en herhaaldelijk uitgelegd om over zijn homoseksuele geaardheid te verklaren en over hoe hij daar achter kwam. Eiser volhardt echter in oppervlakkige en algemene verklaringen over zelfbevrediging en heeft daarmee geen inzicht verschaft in zijn persoonlijke belevingswereld, gedachtes en gevoelens. Verweerder heeft daarom niet ten onrechte geconcludeerd dat eiser daarmee zijn gestelde homoseksuele geaardheid niet aannemelijk heeft kunnen maken.
10. Verweerder heeft verder kunnen overwegen dat het afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn gestelde homoseksuele gerichtheid dat eiser gebrekkige kennis heeft over de LHBTI-situatie in Nederland. Eiser heeft hiertegen aangevoerd dat verweerder er aan voorbij gaat dat hij zich niet actief bezig heeft gehouden met LHBTI-organisaties omdat hij uit een homofobe omgeving komt en zijn geaardheid ook in Nederland verborgen heeft willen houden. Volgens eiser blijkt dit ook uit de omstandigheid dat hij enkel via het internet contacten met andere homoseksuelen onderhoudt. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze grond niet slagen. Verweerder heeft van eiser mocht verwachten dat hij op zijn minst op hoofdlijnen uitzoekt of hij als homoseksueel in Nederland wel veilig is, temeer nu eiser hier sinds 2019 verblijft. Dat eiser dit niet heeft gedaan omdat hij zijn geaardheid niet heeft willen openbaren kan dit niet anders maken nu deze informatie immers ook op het internet beschikbaar is.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Uitspraak van 12 maart 2020 van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, NL20.4373.
3.Uitspraak van 15 april 2020 van de Afdeling bestuursrechtsprak van de Raad van State.
4.Het aanmeldgehoor Dublin van 29 september 2019, pagina 4. Eiser heeft dit desgevraagd ter zitting bevestigd.
5.Het aanmeldgehoor Dublin van 29 september 2019, pagina 7, het aanmeldgehoor van 18 november 2021, pagina 7, en het nader gehoor van 5 oktober 2022, pagina 8 en 10.
6.Het nader gehoor van 5 oktober 2022, pagina 9 en 14.
7.Werkinstructie 2019/17, Horen en beslissen in zaken waarin LHBTI-gerichtheid als asielmotief is aangevoerd.
8.Bijvoorbeeld op pagina 6 en 9 van het aanvullend nader gehoor van 11 oktober 2022.