ECLI:NL:RBDHA:2023:6736

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
SGR 22/7186
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag voor gehandicaptenparkeervoorzieningen door de gemeente Den Haag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser had op 29 november 2021 een aanvraag ingediend voor gehandicaptenparkeervoorzieningen, waaronder een gehandicaptenparkeerkaart. Het college heeft deze aanvraag op 18 juli 2022 afgewezen, waarna de eiser bezwaar heeft gemaakt. Dit bezwaar werd op 28 oktober 2022 ongegrond verklaard. De eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, maar heeft aanvankelijk geen gronden vermeld. Na verzoek van de rechtbank heeft de eiser op 3 december 2022 de gronden van het beroep ingediend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep kennelijk ongegrond is en heeft zonder zitting uitspraak gedaan op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft overwogen dat de aanvraag voor de gehandicaptenparkeerkaart niet kon worden goedgekeurd omdat de eiser geen geneeskundig onderzoek heeft ondergaan, wat vereist is volgens de Ministeriële Regeling gehandicaptenparkeerkaart. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de eiser deel uitmaakt van een groep die in het verleden onrechtmatig contact heeft gehad met de gemeente, wat de beoordeling van de aanvraag heeft beïnvloed.

De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eiser besproken en geconcludeerd dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen proceskosten toegewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7186

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder.

(gemachtigde: mr. L. Hegie)

Procesverloop

In het besluit van 18 juli 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag voor gehandicaptenparkeervoorzieningen (waaronder een gehandicaptenparkeerkaart) afgewezen.
In het besluit van 28 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 9 november 2022 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en daarbij geen gronden vermeld.
Op 3 december 2022 heeft eiser, desgevraagd door de rechtbank, de gronden van het beroep ingestuurd.

Overwegingen

1. Omdat het beroep kennelijk ongegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De rechtbank legt hierna uit waarom het beroep ongegrond is.
2. Eiser heeft op 29 november 2021 een aanvraag ingediend voor gehandicaptenparkeervoorzieningen.
3. Verweerder heeft daarop niet tijdig beslist. Met de uitspraak van 27 juni 2022 heeft deze rechtbank [1] het beroep, enkel voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag voor de gehandicaptenparkeervoorziening, gegrond verklaard, verweerder opgedragen binnen 8 weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de aanvraag van eiser van 29 november 2021 en de door verweerder te betalen dwangsom vastgesteld op € 1.442,-. Deze procesrechtelijke kwestie heeft geen invloed op de nu voorliggende inhoudelijke zaak.
4. Op 18 juli 2022 heeft verweerder in het primaire besluit eisers aanvraag voor een gehandicaptenparkeervoorziening afgewezen. Eiser is daartegen in bezwaar gegaan. Eiser is op de hoorzitting in bezwaar niet verschenen.
5.1
De rechtbank is er ambtshalve mee bekend dat eiser deel uitmaakt van een groep rond de heer S.K. Kalidien. Uit het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 10 oktober 2022 [2] blijkt dat de leden van die groep, waaronder dus eiser, met de gemeente Den Haag en medisch adviseurs van die gemeente communiceren op een wijze die zowel voor wat betreft de frequentie als de inhoud als onrechtmatig is aan te merken. Uit het vonnis van de voorzieningenrechter blijkt verder dat de leden van die groep als inwoners van de gemeente Den Haag de mogelijkheid hebben om gebruik te maken van voorzieningen op basis van onder meer de Participatiewet, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en gemeentelijke verordeningen. De leden van de groep hebben allemaal de afgelopen jaren, in meer of mindere mate, een beroep op diverse voorzieningen gedaan. De leden van die groep dienen veelvuldig klachten in bij de gemeente en bij instanties die in opdracht van de gemeente handelen en zij voeren bezwaar- en beroepsprocedures. In het kader van dit alles wordt ook veelvuldig telefonisch en per e-mail contact gezocht door onder meer eiser. E-mails worden aan verschillende geadresseerden verzonden en zijn afkomstig van verschillende e-mailadressen. Aanvragen en klachten worden ook herhaald ingediend. Tevens worden ingebrekestellingen ingediend en wordt aanspraak gemaakt op dwangsommen op basis van artikel 4:17 van de Awb. In de contacten – zowel telefonisch als schriftelijk – gebruiken de leden van de groep geregeld beledigende/dreigende/onheuse taal, waarbij (ook) individuele medewerkers van de gemeente en haar medisch adviseurs persoonlijk worden aangesproken.
5.2
Blijkens het dossier is ook in de nu voorliggende zaak van dit alles sprake.
6.1
Verweerder heeft in het bestreden besluit van 28 oktober 2022 het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat hij het eens is met de door de bezwaaradviescommissie gegeven motivering.
6.2
De bezwaaradviescommissie heeft - samengevat - overwogen dat centraal staat de vraag of een gehandicaptenparkeerkaart verleend kan worden. Artikel 2, eerste lid, van de Ministeriële Regeling gehandicaptenparkeerkaart (de Regeling) zegt daarover: “Een gehandicaptenparkeerkaart wordt niet afgegeven alvorens een geneeskundig onderzoek heeft plaatsgehad met betrekking tot de handicap van de aanvrager.” Een geneeskundig onderzoek is dus dwingend voorgeschreven. Verweerder biedt alle aanvragers de mogelijkheid om dit onderzoek door de GGD te laten uitvoeren. De GGD heeft het onderzoek niet willen uitvoeren. Daardoor doet zich hier de situatie voor zoals bedoeld in artikel 4:5, eerste lid, onder c, van de Awb: “de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking”. Volgens genoemd artikel moet de aanvrager dan gelegenheid krijgen om de aanvraag aan te vullen, binnen een door het bestuursorgaan te stellen termijn. Verweerder heeft het onverplicht op zich genomen om het gerezen probleem op te lossen, door aan Argonaut te vragen om het onderzoek uit te voeren. Dit heeft helaas niet geleid tot een oplossing. Argonaut wilde het onderzoek pas uitvoeren nadat met eiser een gesprek gevoerd zou zijn over omgangsvormen. Eiser wilde daar niet aan meewerken. Resultaat is dat de aanvraag onvolledig is, dat gelegenheid is geboden om de aanvraag aan te vullen (middels het onderzoek door Argonaut), maar dat dit niet heeft geleid tot het completeren van de aanvraag. Onder deze omstandigheden moet de aanvraag worden afgewezen.
7. Eiser heeft in beroep drie gronden aangevoerd, die de rechtbank hierna letterlijk weergeeft:
Er is op grond van detournement de pouvoir besloten om de dwangsom te vermijden.
De gemeente negeert aanvragen en bezwaren waardoor ik naar de rechter moet om alsnog antwoord te verhalen.
De zaak is zelf door de gemeente bemoeilijkt en de onderbouwing dat het door mij zou bemoeilijkt is nooit gegeven of onderbouwd, kortom dit kan niet gevolgd worden.
8 De rechtbank bespreekt hierna de beroepsgronden, in de volgorde waarin deze hiervoor zijn genummerd.
8.1
De eerste beroepsgrond heeft betrekking op de dwangsom wegens niet tijdig beslissen. Die kwestie is afgedaan in de hiervoor genoemde uitspraak van 27 juni 2022 met het nummer SGR 22/1197. Deze grond heeft dus geen betrekking op de nu voorliggende inhoudelijke zaak, zodat de rechtbank daaraan voorbijgaat.
8.2
Verweerder heeft noch de aanvraag, noch het bezwaar genegeerd. Er is een primair besluit genomen alsmede een beslissing op eisers bezwaar. Dat eiser beroep bij de rechter instelt, is zijn eigen keuze. Voor zover eiser met het negeren van de aanvraag bedoelt dat daarop te laat is beslist, geldt ook daarvoor dat die kwestie is afgedaan in de hiervoor genoemde uitspraak van 27 juni 2022 met het nummer SGR 22/1197. Op het bezwaar is tijdig beslist.
8.3
De derde beroepsgrond is in algemene bewoordingen geformuleerd, niet concludent en mist iedere feitelijke grondslag. Vast staat dat eiser geen medisch onderzoek heeft ondergaan. Artikel 2, eerste lid, van de Regeling bepaalt dat een gehandicaptenparkeerkaart niet wordt afgegeven alvorens een geneeskundig onderzoek heeft plaatsgehad met betrekking tot de handicap van de aanvrager (hier: eiser). Een geneeskundig onderzoek is dus dwingend voorgeschreven. Nu dat geneeskundig onderzoek van eiser niet heeft plaatsgehad, kan niet worden vastgesteld dat eiser gehandicapt is. Verweerder kan daarom gelet op genoemd artikel in de Regeling geen gehandicaptenparkeerkaart afgeven. Of in de aanvraagprocedure de zaak bemoeilijkt is en door wie, is daarbij niet relevant. Eiser heeft verder, zo blijkt uit het dossier, op geen enkel moment in de primaire fase of in de bezwaarfase, noch in deze beroepsprocedure ook maar enig document in het geding gebracht dat als een begin van bewijs voor een handicap zou kunnen gelden. Om deze redenen mist de derde beroepsgrond evident doel. Verweerder heeft terecht besloten de aanvraag af te wijzen en die afwijzing in bezwaar te handhaven.
9. Het beroep is ongegrond. Van proceskosten is geen sprake.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, moet u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.SGR 22/1197