In deze zaak heeft eiseres op 11 november 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar bezwaarschrift van 29 juni 2022. Het bestreden besluit, genomen door de minister van Buitenlandse Zaken op 26 november 2022, verklaarde het bezwaar van eiseres tegen de weigering om een visum voor kort verblijf te verstrekken kennelijk ongegrond. Eiseres heeft desgevraagd meegedeeld het beroep voort te zetten. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat, voor zover het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaarschrift, met het besluit van 26 november 2022 aan het beroep is tegemoetgekomen. Hierdoor heeft eiseres, gelet op artikel 6:20, derde lid, van de Awb, in zoverre geen procesbelang meer. De rechtbank concludeert dat eiseres terecht beroep heeft ingesteld vanwege het niet tijdig beslissen op haar bezwaarschrift. Daarom ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, die zijn vastgesteld op € 418,50, en bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 184,- moet vergoeden.
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. Eiseres heeft de mogelijkheid om binnen 6 weken na de bekendmaking van deze uitspraak een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens is met de uitspraak.