ECLI:NL:RBDHA:2023:6799

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
NL22.14593
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de gegrondheid van een asielaanvraag in het kader van de Dublinverordening met betrekking tot Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 april 2023 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Eritrese nationaliteit, in beroep is gegaan tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank oordeelde dat de opschorting van de overdrachten naar Italië geen tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel meer vormt. Er is onvoldoende duidelijkheid over de situatie in Italië en de reden van de opschorting van de overdrachten. De rechtbank heeft verweerder opgedragen nader onderzoek te doen naar de opvangvoorzieningen in Italië en de redenen voor de aanhoudende opschorting van de overdrachten. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, met de verplichting voor verweerder om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.14593

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.M. Niemer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E.G. Angela).

Procesverloop

In het besluit van 28 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om verweerder te verbieden hem uit te zetten totdat op het beroep is beslist.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening [1] samen met het beroep op 30 augustus 2022 op zitting behandeld. De rechtbank heeft vervolgens het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening geschorst om verweerder onderzoek te laten doen door Bureau Documenten naar de echtheid van de geboorteakte en het schoolrapport die eiser in beroep heeft ingebracht.
In de brief van 8 september 2022 heeft verweerder aangegeven dat Bureau Documenten meer tijd nodig heeft en heeft verweerder de voorzieningenrechter verzocht om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen in verband met de uiterlijke overdrachtstermijn in afwachting van de onderzoeksresultaten.
In de uitspraak van 15 september 2022 heeft de voorzieningenrechter eisers verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat eiser niet mag worden overgedragen aan Italië totdat op het beroep is beslist.
Verweerder heeft de rechtbank op 4 oktober 2022 op de hoogte gesteld van de uitslag van het onderzoek door Bureau Documenten van 30 september 2022.
Op 11 maart 2023 heeft eiser aanvullende beroepsgronden ingediend en de rechtbank verzocht de zaak op de stukken af te doen.
Verweerder heeft op 27 maart 2023 een verweerschrift ingediend en ook toestemming verleend om geen nadere zitting te houden.
De rechtbank heeft het onderzoek op 28 maart 2023 gesloten en meegedeeld dat uiterlijk 13 april 2023 uitspraak zal worden gedaan.

Overwegingen

De achtergrond van het geschil
1. Eiser stelt te zijn geboren in 2005 en de Eritrese nationaliteit te hebben. Hij is in 2018 uit Eritrea vertrokken. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 31 oktober 2021 Italië is ingereisd. Op 5 december 2021 heeft hij een asielaanvraag in Nederland ingediend.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland op 3 februari 2022 bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft dit verzoek op 24 maart 2022 aanvaard.
De beroepsgronden
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte meerderjarigheid heeft aangenomen en dat de conclusie van Bureau Documenten dat de twee ingebrachte originele aktes vals zijn, onjuist is. Daarnaast heeft eiser aanvullend een beroep gedaan op de Circular Letter van 5 december 2022, waarin de Italiaanse autoriteiten de andere lidstaten verzoeken om de overdrachten tijdelijk op te schorten wegens gebrek aan opvangplekken door een hoge instroom van asielzoekers. Hierdoor kan er niet meer uitgegaan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Italië.
Het standpunt van verweerder
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een tijdelijk overdrachtsbeletsel en dat dit niet aan overdracht in de weg staat. Verweerder heeft daarbij de gang van zaken geschetst met betrekking tot het overleg over Dublinoverdrachten met de Italiaanse autoriteiten. Ook heeft verweerder verwezen naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waaruit volgt dat eiser concrete (objectieve) aanknopingspunten moet aanleveren dat er sprake is van structurele en fundamentele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen. Volgens verweerder heeft eiser met het verwijzen naar de Circular Letter van 5 december 2022, niet aan deze bewijslast voldaan.
Het oordeel van de rechtbank
5. Naar het oordeel van de rechtbank kan verweerder er niet langer van uitgaan dat de opschorting van de overdrachten in het kader van de Dublinverordening een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel vormt. Voor de motivering van dit oordeel volstaat de rechtbank hier met een verwijzing naar de motivering in de eerdere uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats over dit onderwerp van 7 maart 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:2828). Hieruit blijkt samengevat dat de overdrachten naar Italië sinds 5 december 2022 zijn opgeschort en dat verweerder sinds 7 februari 2023 geen nieuwe informatie heeft over de achterliggende reden en de (verwachte) duur ervan. Omdat deze situatie al een langere tijd voortduurt en er veel onduidelijkheid is moet verweerder naar het oordeel van de rechtbank de situatie nader onderzoeken en onderbouwen.
Conclusie
6. Het beroep is daarom al gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De overige gronden behoeven geen bespreking meer. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
7. Verweerder dient eisers proceskosten te vergoeden. Deze kosten bedragen op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank heeft reeds proceskosten vergoed voor het verschijnen ter zitting in genoemde samenhangende zaak met nummer NL22.14594.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Roubos, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. van der Gouw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL22.14594.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.