ECLI:NL:RBDHA:2023:6800

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 maart 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
NL23.5475 en NL23.5476
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en verzoek voorlopige voorziening in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 maart 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling is genomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft zijn stelling dat hij bij uitzetting naar Duitsland een reëel risico op refoulement loopt, niet onderbouwd. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat er mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland. Duitsland heeft met het claimakkoord gegarandeerd de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen. Eiser heeft geen andere persoonlijke omstandigheden naar voren gebracht die zijn stelling zouden onderbouwen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de asielaanvraag van eiser buiten behandeling mocht worden gesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt op 16 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.5475 (beroep)
NL23.5476 (voorlopige voorziening)
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser], eiser/verzoeker, hierna: eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R. Akkaya),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.E. van Midden).

Procesverloop

In het besluit van 21 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om verweerder te verbieden hem uit te zetten totdat op het beroep is beslist.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening samen op 16 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland op 9 december 2022 bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek op 12 december 2022 aanvaard.
Eiser voert aan dat hij vermoedt dat bij uitzetting naar Duitsland een reëel risico op refoulement loopt, in strijd met artikel 3 EVRM [2] . Hij verwacht dat hij in Duitsland geen asielprocedure zal doorlopen, maar enkel zal worden uitgezet naar Algerije.
De rechtbank volgt eiser niet en volgt verweerders standpunt dat er mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland. Duitsland heeft met het claimakkoord gegarandeerd de asielaanvraag van eiser in behandeling te zullen nemen. Duitsland is gebonden aan internationale verdragen zoals de Opvangrichtlijn [3] , Kwalificatierichtlijn [4] en Procedurerichtlijn [5] . Als eiser vindt dat hij in Duitsland niet juist wordt behandeld, moet hij daarvoor klagen bij de Duitse autoriteiten. Niet is gesteld of gebleken dat de Duitse autoriteiten eiser niet willen helpen. Eiser heeft zijn stelling op geen enkele manier onderbouwd. Ook heeft eiser geen andere persoonlijke omstandigheden naar voren gebracht. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser buiten behandeling mogen stellen en heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Hetgeen eiser heeft aangevoerd voldoet in geen enkel opzicht aan de hoge drempel van zwaarwegendheid zoals bedoeld in het arrest Jawo [6] , waardoor niet wordt aangenomen dat er sprake is van een risico op schending van artikel 3 EVRM.
Het beroep is ongegrond.
Omdat op het beroep van eiser is beslist en de rechtbank dit ongegrond heeft verklaard, is een voorlopige voorziening niet meer nodig. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden af.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat gelet op de uitkomst in de beide zaken geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2023 door mr. J.L. Roubos, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. van der Gouw, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Richtlijn 2013/33/EU.
4.Richtlijn 2011/95/EU.
5.Richtlijn 2013/32/EU.
6.Hof van Justitie van de Europese Unie, van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.