In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Nigeriaanse eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit dat op 5 januari 2023 door de staatssecretaris was genomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat de eiser niet rechtmatig in Nederland verblijft, omdat hij niet kon aantonen dat hij een verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf heeft. De eiser voerde aan dat hij rechtmatig verblijf had in de EU, omdat hij twee kinderen in Frankrijk heeft en een partner in Duitsland. Hij stelde ook dat hij medische klachten heeft en dat terugkeer naar Nigeria in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM, omdat hij daar risico loopt op onmenselijke behandeling vanwege zijn biseksuele geaardheid.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zijn stellingen niet voldoende heeft onderbouwd. De overgelegde documenten, waaronder geboorteaktes en een identiteitsdocument, gaven geen bewijs van rechtmatig verblijf in Frankrijk of Duitsland. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet verplicht was om verder onderzoek te doen naar het verblijfsrecht van de eiser in Frankrijk, aangezien de eiser zijn claims niet had kunnen staven. Bovendien oordeelde de rechtbank dat de gezondheidsklachten van de eiser geen belemmering vormden voor zijn terugkeer naar Nigeria, omdat hij niet had aangetoond dat zijn gezondheid in gevaar zou komen door de terugkeer.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na bekendmaking.