ECLI:NL:RBDHA:2023:6851

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2023
Publicatiedatum
12 mei 2023
Zaaknummer
NL23.12226
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de maatregel van bewaring van een Guinese asielzoeker in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 mei 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser, een Guinese asielzoeker, de maatregel van bewaring was opgelegd. De eiser had beroep ingesteld tegen dit besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser rechtmatig verblijf had als Dublinclaimant en dat de Dublinverordening op hem van toepassing was. De staatssecretaris had de maatregel van bewaring opgelegd op basis van verschillende gronden, waaronder het risico op onderduiken en het feit dat de eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland was binnengekomen.

De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die stelde dat er geen reden was voor zijn ophouding en dat hij altijd in de opvang voor asielzoekers had verbleven, beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de zware gronden die door de staatssecretaris waren aangevoerd, feitelijk juist waren en dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft ook overwogen dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom een lichter middel niet kon worden opgelegd, gezien het risico op onderduiken.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.12226

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. de Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 21 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich desgevraagd op 24 april 2023 akkoord verklaard met schriftelijke afdoening. Op 26 april 2023 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend.
De rechtbank heeft op 1 mei 2023 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Guinese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [Geboortedatum].
Ophouding
1. Eiser voert aan dat er geen reden was om hem op te houden. Hij verbleef in de opvang voor asielzoekers en heeft zich altijd gemeld bij DT&V [2] voor afspraken.
2. Eiser is op grond van artikel 50a, eerste lid, van de Vw opgehouden. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser als Dublinclaimant rechtmatig verblijf heeft en dat de Dublinverordening op hem van toepassing is. Daarnaast heeft verweerder in het proces-verbaal overwogen dat de ophouding noodzakelijk was in verband met de voorbereiding van een besluit over de inbewaringstelling. Gelet hierop was verweerder bevoegd om eiser op grond van artikel 50a, eerste lid, van de Vw op te houden.
Maatregel van bewaring
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat er concrete aanknopingspunten dat op eiser de Dublinverordening [3] van toepassing is en een significant risico bestaat op onderduiking. Verweerder heeft als zware gronden [4] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden [5] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Verweerder heeft in het verweerschrift meegedeeld de zware grond 3m te laten vallen.
5. Eiser betwist de lichte gronden 4c en 4d. Eiser heeft namelijk altijd in de opvang verbleven en ontving een uitkering voor asielzoekers. Het was voor eiser niet toegestaan om te werken vanwege zijn verblijfsrechtelijke positie.
6. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden 3a, 3e en 3k en de lichte grond 4a feitelijk juist zijn. Eiser heeft deze gronden van de maatregel ook niet betwist. Deze gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Wat eiser heeft aangevoerd over de lichte gronden 4c en 4d behoeft daarom geen bespreking.
Lichter middel
7. Eiser voert aan dat had kunnen worden volstaan met een lichter middel. Eiser stelt dat het nog geruime tijd duurt voordat de overdrachtstermijn verstrijkt en dat er nog geen datum is voor een eventuele overdracht.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet kon worden volstaan met het opleggen van een lichter middel. De gronden van de maatregel veronderstellen dat er een significant risico bestaat op onderduiken. In de door eiser gestelde omstandigheden heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om te volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring. In het verweerschrift heeft verweerder bovendien kenbaar gemaakt dat de overdracht van eiser gepland is op 3 mei 2023.
Ambtshalve
9. Voor het overige ziet de rechtbank ambtshalve [6] geen aanleiding voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig is geweest.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Dienst Terugkeer en Vertrek.
3.Verordening (EU) 604/2013.
4.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
5.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
6.Op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.