ECLI:NL:RBDHA:2023:6858

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
12 mei 2023
Zaaknummer
NL23.6161 en NL23.6163
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheidskwesties onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn asielaanvraag niet in behandeling te nemen, met als argument dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling. De rechtbank heeft op 4 april 2023 geoordeeld dat het beroep ongegrond is. Eiser, een Syrische nationaliteit, heeft een complexe reis achter de rug via verschillende landen en heeft in Oostenrijk zijn vingerafdrukken afgegeven. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris geen aanleiding had om de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen, ondanks de familiebanden van eiser in Nederland en de slechte detentieomstandigheden in Oostenrijk. De rechtbank stelt vast dat er een rechtsgeldig akkoord tussen Nederland en Oostenrijk bestaat en dat de staatssecretaris terughoudend gebruik mag maken van zijn discretionaire bevoegdheid. Eiser heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die de overdracht aan Oostenrijk als onevenredig hard zouden kwalificeren. De rechtbank wijst ook het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen reden is om dit te treffen na de beslissing over het beroep. De uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, in aanwezigheid van mr. R. Moes, griffier, en is openbaar gemaakt op 12 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.6161 (beroep) en NL23.6163 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , eiser/verzoeker, hierna: eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. R.J.J. Flantua),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Hogendoorn-Matthijssen).

Procesverloop

In het besluit van 28 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 28 maart 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is geboren op [gebooredatum] 1980 en heeft de Syrische nationaliteit.
1.1
Eiser is vanuit Syrië naar Turkije gereisd. Daar is hij acht jaar gebleven. Vervolgens is hij via Griekenland, Albanië, Kosovo, Servië, Hongarije, Oostenrijk en Duitsland naar Nederland gereisd. Eiser heeft in Oostenrijk zijn vingerafdrukken afgegeven nadat hij twee dagen in detentie zat. Uit Eurodac blijkt dat hij daar asiel heeft aangevraagd. In Nederland heeft eiser ook asiel aangevraagd. Verweerder heeft een terugnameverzoek gedaan bij Oostenrijk, maar hierop is niet binnen twee weken gereageerd.
1.2
De vrouw, kinderen en moeder van eiser verblijven nog in Turkije. Eiser heeft in Nederland drie zussen en een broer en een tante in Oostenrijk.
Bestreden besluit
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] omdat Oostenrijk hiervoor verantwoordelijk is. In hetgeen eiser heeft aangevoerd heeft verweerder geen aanleiding gezien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening [2] .
Had verweerder de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling moeten nemen?
3. De rechtbank stelt allereerst vast dat tussen partijen niet in geschil is dat tussen Nederland en Oostenrijk een rechtsgeldig (fictief) akkoord tot stand is gekomen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder eisers aanvraag onverplicht aan zich toe moet trekken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de stelling dat eiser familie heeft in Nederland, hij in Oostenrijk vingerafdrukken moest afstaan, hij daar slechte detentie omstandigheden heeft ervaren en Oostenrijk niet heeft gereageerd op het claimverzoek geen aanleiding hoefde te zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
3.1
Allereerst kan de rechtbank verweerder erin volgen dat hij terughoudend gebruik mag maken van de bevoegdheid in artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De bevoegdheid in artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening is namelijk een discretionaire bevoegdheid. Uit het artikel blijkt dat verweerder ervoor kan kiezen om de aanvraag toch in behandeling te nemen, niet dat verweerder dit moet doen. Daaruit volgt de vrijheid om hier naar eigen inzicht invulling aan te geven. Uit paragraaf C2/5 van de Vc [3] blijkt dat de wetgever ervoor heeft gekozen om hier terughoudend mee om te gaan. Dit is een keuze die de wetgever heeft kunnen maken en verweerder mag dan ook terughoudend gebruik maken van de bevoegdheid.
3.2
Voor zover eiser stelt dat verweerder toepassing had moeten geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening vanwege de gezinsband met zijn zussen en broer in Nederland volgt de rechtbank dit niet. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat de uit de considerans van de Dublinverordening voortvloeiende waarborgen over het familie- en gezinsleven hun weerslag hebben gevonden in hoofdstuk III van de Dublinverordening, maar deze verordening niet bedoeld is als route om op reguliere gronden verblijf bij een familie- of gezinslid in Nederland te verkrijgen. De persoonlijke voorkeur van eiser voor Nederland en de van meet af aan aanwezige intentie van hem om naar Nederland te komen, is daarnaast niet bepalend voor de beoordeling van de vraag welke lidstaat in het kader van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn verzoek om internationale bescherming. Eiser heeft verder geen omstandigheden aangevoerd die verband houden met zijn familieleden in Nederland en die maken dat overdracht aan Oostenrijk van een onevenredige hardheid getuigt.
3.3
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder in eisers niet onderbouwde stelling dat hij is gedwongen zijn vingerafdrukken af te staan en dat de detentie omstandigheden slecht waren, geen aanleiding heeft hoeven zien de aanvraag aan zich te trekken. Uit artikel 14 van Eurodac verordening [4] volgt immers dat lidstaten verplicht zijn om illegale vreemdelingen, die het grondgebied van de lidstaten binnenkomen, te registreren. Als eiser meent dat de Oostenrijkse autoriteiten daarbij disproportioneel of onrechtmatig hebben gehandeld, kan en dient hij zich daarover te beklagen bij de (hogere) Oostenrijkse autoriteiten of de daarvoor geschikte instanties. Dat geldt ook voor de slechte detentieomstandigheden. Niet gebleken is dat dit voor eiser niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is. In deze omstandigheden heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank dan ook in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien de aanvraag aan zich te trekken. Dit geldt ook voor eisers stelling dat Oostenrijk niet heeft gereageerd op het claimverzoek, omdat hieruit niet kan worden geconcludeerd dat overdracht naar Oostenrijk van onevenredige hardheid getuigt.
Conclusie
4. Het beroep is ongegrond.
Het verzoek om voorlopige voorziening
5. Gezien deze beslissing over het beroep van eiser, is er geen reden meer om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden af.
De proceskosten
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat in beide zaken geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R. Moes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) Nr. 604/2013.
3.Vreemdelingencirculaire 2000.
4.Verordening (EU) nr. 603/2013