ECLI:NL:RBDHA:2023:6866

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
12 mei 2023
Zaaknummer
NL22.6878 en NL22.6869
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag wijziging verblijfsdoel naar niet-tijdelijke humanitaire gronden en verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor de wijziging van haar verblijfsdoel van regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'tijdelijke humanitaire gronden' naar 'niet-tijdelijke humanitaire gronden'. Eiseres, geboren in 1989 en van [land 2] nationaliteit, diende op 8 juni 2021 een aanvraag in, die door verweerder op 2 december 2021 werd afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep op 3 april 2023, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig zijn, maar eiseres zelf niet. De rechtbank concludeert dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die rechtstreeks verband houden met mensenhandel. Het Openbaar Ministerie heeft de aangifte van eiseres niet aangemerkt als mensenhandel, wat de afwijzing van de aanvraag ondersteunt. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat zij slachtoffer is van mensenhandel, en de door haar aangevoerde omstandigheden zijn niet onderbouwd.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de hoorplicht niet is geschonden, omdat verweerder op grond van de Algemene wet bestuursrecht van het horen kon afzien. De rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en verklaart het beroep ongegrond. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en er is geen aanleiding voor proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt op 12 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.6878 (beroep)
NL22.6869 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres] , eiseres/verzoekster, hierna: eiseres

V-nummer: [#] ,
(gemachtigde: mr. A.A. Ubbergen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Gieskes).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor de wijziging van haar verblijfsdoel regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘tijdelijke humanitaire gronden’ naar ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ en haar verzoek om een voorlopige voorziening. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1989 en heeft de [land 2] nationaliteit. Zij heeft op 8 juni 2021 een aanvraag ingediend om het verblijfsdoel van haar verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te wijzigen.
1.1
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 2 december 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 25 maart 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 3 april 2023 op zitting behandeld. De gemachtigden van eiseres en verweerder waren aanwezig. Eiseres was niet aanwezig.

Totstandkoming van het besluit

Omstandigheden van het geschil
3. Eiseres heeft op 15 januari 2020 aangifte van mensenhandel gedaan omdat zij stelt slachtoffer te zijn geworden van seksuele en arbeidsuitbuiting. Eiseres stelt dat zij door de vrouw van de ambassadeur van [land 1] , [naam] , werd ingezet in het huishouden, waarbij zij haar ‘verdiende’ geld weer moest teruggeven. Ook stelt eiseres dat zij tegen haar wil in seks met mannen moest hebben. De vrouw van de ambassadeur dreigde eiseres aan te houden toen eiseres om hulp vroeg bij de ambassadeur en dreigde eiseres en haar familie te vermoorden, aldus eiseres. Eiseres stelt te zijn gevlucht en haar paspoort achter te hebben gelaten bij [naam] .
3.1
Verweerder heeft aan eiseres een verblijfsvergunning onder de beperking ‘tijdelijke humanitaire gronden’ verleend in het kader van de Verblijfsregeling Mensenhandel voor de periode van 16 januari 2020 tot 16 januari 2021. De geldigheidsduur is laatstelijk verlengd tot 16 januari 2022.
3.2
Bij brief van 24 maart 2021 is aan eiseres het voornemen kenbaar gemaakt haar verblijfsvergunning in te trekken per 16 februari 2021 omdat de strafzaak over de aangifte van mensenhandel geseponeerd was en eiseres daarom geen recht meer had op een vergunning in de zin van B8/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Op 13 april 2021 heeft eiseres op dit voornemen gereageerd en aangegeven dat zij een aanvraag voor wijziging van de beperking van haar verblijfsvergunning zal indienen.
3.3
Eiseres heeft vervolgens op 8 juni 2021 een aanvraag ingediend om het verblijfsdoel van de aan haar verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te wijzigen naar ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’.
Het bestreden besluit
4. Verweerder heeft in besluit van 2 december 2021 de verblijfsvergunning van eiseres in het kader van de Verblijfsregeling Mensenhandel ingetrokken per 16 februari 2021 en de aanvraag tot wijziging van de beperking in ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ afgewezen. Verweerder heeft de verblijfsvergunning van eiseres ingetrokken omdat het Openbaar Ministerie (OM) heeft besloten om niet over te gaan tot strafvervolging in Nederland, waardoor de grond voor de verblijfsvergunning van eiseres in het kader van B8/3.2 van de Vc vervalt. Verweerder heeft de aanvraag tot wijziging van het verblijfsdoel afgewezen omdat eiseres niet in het bezit is van een geldig nationaal paspoort en er geen sprake is van gronden van klemmende redenen van humanitaire aard.
4.1
In het bestreden besluit heeft verweerder de overwegingen over het paspoort laten vallen, omdat eiseres in bezwaar een kopie van een geldig paspoort heeft overgelegd. Verweerder handhaaft echter het standpunt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die rechtstreeks verband houden met mensenhandel. Immers, het OM heeft de feiten waarvan door eiseres aangifte heeft gedaan niet aangemerkt als mensenhandel. De door eiseres aangevoerde omstandigheden, kunnen om die reden bij voorbaat niet worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden als bedoeld in hoofdstuk B9/12 van de Vc.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank stelt allereerst vast dat het beroep van eiseres zich niet richt tegen de intrekking van de verblijfsvergunning van eiseres. De rechtbank dient daarom alleen te oordelen over de afwijzing van de aanvraag tot wijziging van het verblijfsdoel van eiseres. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag tot het wijzigen van haar verblijfsdoel heeft kunnen afwijzen. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Heeft verweerder de aanvraag van eiseres mogen afwijzen?
5.1
De rechtbank stelt vast dat verweerder op grond van artikel 3.51, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) de gevraagde vergunning verleent als eiseres heeft onderbouwd dat op grond van bijzondere individuele omstandigheden, die rechtstreeks verband houden met mensenhandel, niet gevergd kan worden dat zij Nederland verlaat.
5.2
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die rechtstreeks verband houden met mensenhandel, nu het OM aan de hand van de door eiseres gedane aangifte heeft geoordeeld dat geen sprake is van mensenhandel. Niet gebleken is dat de conclusie van het OM onzorgvuldig tot stand is gekomen. Eiseres heeft dit desgevraagd ter zitting ook niet betwist. Eiseres heeft ook anderszins niet aannemelijk gemaakt dat zij slachtoffer is geworden van mensenhandel. Verweerder heeft het OM dan ook kunnen volgen in zijn conclusie dat er geen sprake is van mensenhandel. De door eiseres aangevoerde maar niet onderbouwde omstandigheden zoals vrees voor represailles en haar medische situatie houden reeds daarom geen rechtstreeks verband met mensenhandel. Er is daarom terecht geconcludeerd dat eiser niet voldoet aan de vereisten uit paragraaf B9/12 van de Vc voor verlening van de gevraagde verblijfsvergunning.
Heeft verweerder eiseres moeten horen?
5.3
Ook volgt de rechtbank eiseres niet in haar betoog dat de hoorplicht geschonden is. Verweerder mag op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht van het horen afzien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Naar het oordeel van de rechtbank deed zich een dergelijke situatie hier voor. Het bezwaarschrift bood geen aanknopingspunten op grond waarvan verweerder had hoeven verwachten dat tijdens een hoorzitting nog andere feiten of omstandigheden naar voren gebracht zouden worden die tot gegrondverklaring van het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘humanitair tijdelijk’ zouden moeten leiden.
Griffierecht
6. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet aan de daarvoor geldende eisen voor nihilstelling van het griffierecht voldoet en wijst het verzoek af.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de aanvraag van eiseres heeft kunnen afwijzen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Het verzoek om een voorlopige voorziening
8. Omdat de rechtbank beslist over het beroep van eiseres en dit ongegrond verklaart, is er geen grond meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
Proceskosten
9. Voor een procesveroordeling bestaat in beide zaken geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. van der Gouw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.