In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) nareis. Eiser diende zijn aanvraag op 9 juni 2022 in, en de ontvangst hiervan werd bevestigd op 21 juni 2022. De wet vereist dat verweerder binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag beslist, maar deze termijn werd met drie maanden verlengd. Eiser heeft verweerder op 26 januari 2023 in gebreke gesteld, nadat de beslistermijn was verstreken. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank heeft besloten dat verweerder binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen op de aanvraag van eiser. Indien verweerder deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 418,50, en dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- moet vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, en is openbaar gemaakt op 5 april 2023. De rechtbank heeft de beslissing genomen zonder partijen uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig werd geacht. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Vreemdelingenwet 2000 in haar overwegingen betrokken.