ECLI:NL:RBDHA:2023:6956

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
15 mei 2023
Zaaknummer
21/8230
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van ten onrechte uitgekeerde WW-uitkering door het UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de terugvordering van ten onrechte uitgekeerde bedragen. Eiseres ontving sinds 1 oktober 2020 een WW-uitkering, maar meldde zich ziek op 24 november 2020. Het UWV heeft haar per 23 februari 2021 een ZW-uitkering toegekend, maar eiseres ontving in die periode ten onrechte zowel een WW- als een ZW-uitkering. Het UWV heeft eiseres in totaal € 3.448,56 (netto) laten terugbetalen, met de waarschuwing dat bij niet tijdige betaling het bedrag zou worden verhoogd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze terugvordering, maar het UWV heeft het bestreden besluit gehandhaafd.

De rechtbank heeft de zaak op 28 maart 2023 behandeld. Eiseres stelde dat zij niet had kunnen weten dat zij te veel uitkering ontving, maar de rechtbank oordeelde dat het voor eiseres redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat zij meer uitkering ontving dan waar zij recht op had. De rechtbank oordeelde dat het UWV wettelijk verplicht is om ten onrechte uitgekeerde bedragen terug te vorderen, ook als dit het gevolg is van een fout van het UWV, tenzij de verzekerde niet redelijkerwijs had kunnen weten dat er sprake was van een te hoge uitkering.

De rechtbank concludeerde dat eiseres niet onder de specifieke groep uitkeringsgerechtigden valt waarvoor het UWV afziet van terugvordering. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk kreeg en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 11 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/8230

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 mei 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres,

(gemachtigde: O.F. Schrage)
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. J.S. de Vreeze).

Inleiding

Bij besluiten van 15 juli 2021 en 21 juli 2021 (de primaire besluiten) heeft verweerder eiseres meegedeeld dat de toegekende WW-uitkering [1] van 23 februari 2021 tot en met 30 juni 2021 wordt herzien en dat zij een bedrag € 3.448,56 (netto) dient terug te betalen. Als verweerder dit bedrag niet uiterlijk 31 december 2021 heeft ontvangen dan wordt het bedrag verhoogd met de loonheffing en dient eiseres het bruto bedrag van € 5.759,84 terug te betalen.
Met het bestreden besluit van 16 november 2021 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de primaire besluiten gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2023 op zitting behandeld. Ter zitting zijn verschenen eiseres, bijgestaan door O.F. Schrage, schuldhulpverlener, en de gemachtigde van verweerder.

Wat aan de procedure vooraf ging

1. Eiseres ontving sinds 1 oktober 2020 een WW-uitkering. Vanuit de WW-uitkering heeft zij zich ziekgemeld op 24 november 2020. Bij besluit van 16 februari 2021 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij vanaf 23 februari 2021 een ZW-uitkering [2] krijgt. Op 1 maart 2023 heeft eiseres een toeslag aangevraagd op de ZW-uitkering. Bij besluit van 9 maart 2021 heeft verweerder de aanvraag om een toeslag afgewezen.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres, door een fout van verweerder, ten onrechte WW-uitkering heeft ontvangen van 23 februari 2021 tot en met 30 juni 2021. Verweerder heeft eiseres vanaf 23 februari 2021 een ZW-uitkering toegekend. Zij had daarom vanaf die datum geen recht meer op een WW-uitkering. Verweerder vindt dat het eiseres redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn dat zij te veel WW-uitkering kreeg. Bij het besluit van 16 februari 2021 is aangegeven dat de WW-uitkering per 23 februari 2021 beëindigd zou worden. Toch kreeg eiseres vanaf 21 februari 2021 ineens veel meer uitkering uitbetaald, namelijk zowel een ZW-uitkering als een WW-uitkering. Eiseres heeft in dezelfde periode een toeslag aangevraagd maar deze is bij besluit van 9 maart 2021 afgewezen. Eiseres ontving ook een veel hogere betaling dan tijdens haar laatste dienstverband. Gelet op al deze omstandigheden vindt verweerder dat eiseres ervan bewust had kunnen zijn dat zij meer uitkering kreeg dan waar zij recht op had. Eiseres valt niet onder de specifieke groep uitkeringsgerechtigden waarvoor buitenwettelijk beleid geldt. Bij deze groep gaat het om terugvorderingen over periodes in 2019 en 2020, waarbij er tevens sprake was van zeer bijzondere omstandigheden, aldus verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

3. Verweerder is wettelijk verplicht om ten onrechte uitgekeerde bedragen terug te vorderen. Dit geldt ook als sprake is van een fout veroorzaakt door verweerder, tenzij het eiseres redelijkerwijs niet duidelijk had kunnen zijn dat zij teveel WW-uitkering ontving. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat hij op grond van de WW verplicht is om ten onrechte uitbetaalde uitkering te herzien en terug te vorderen. [3]
4. In de beleidsregels [4] van verweerder staat dat wordt afgezien van herziening met terugwerkende kracht indien het de verzekerde niet redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt. Het is vaste rechtspraak [5] dat deze beleidsregels aangemerkt dienen te worden als buitenwettelijk begunstigend beleid dat terughoudend dient te worden getoetst door de bestuursrechter. Dat houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als een gegeven worden aanvaard met dien verstande dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast.
5. In het besluit van 16 februari 2021 staat duidelijk dat de WW-uitkering wordt beëindigd per 23 februari 2021 en dat eiseres vanaf 23 februari 2021 een ZW-uitkering krijgt. Eiseres ontving daarna echter zo’n hoog bedrag aan uitkeringen dat zij daaruit redelijkerwijs had kunnen afleiden dat dit niet klopte. Blijkens de betaalspecificaties van 6 april 2021 heeft verweerder over de maand maart 2021 € 1.120,56 aan ZW-uitkering en € 758,60 aan WW-uitkering overgemaakt op de rekening van eiseres. Verder is van belang dat eiseres van beide uitkeringen betaalspecificaties ontving van verweerder over de maanden maart tot en met juni 2021 en dat haar laatste salaris voorafgaand aan de WW-uitkering een stuk lager is, gemiddeld € 1.400. Verweerder heeft dan ook overeenkomstig zijn beleidsregels gehandeld door de WW-uitkering te herzien met terugwerkende kracht.
6. In beroep heeft eiseres verwezen naar een artikel in de Volkskrant van 8 september 2021 met als titel: ‘Ruim duizend mensen kregen te hoge uitkering, UWV ziet af van terugvordering gelden’. De rechtbank begrijpt dit als een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Verweerder heeft in het bestreden besluit, in zijn verweerschrift en ter zitting voldoende uitgelegd waarom geen sprake is van gelijke gevallen. Eiseres valt niet onder de specifieke doelgroep waarvoor een verruiming van het bestaand buitenwettelijk begunstigend beleid geldt. De verruiming geldt alleen voor personen met een terugvordering als gevolg van samenloop van een WW en/of IOW-uitkering met een ZW en/of WAZO-uitkering, waarbij de eerste dag van de ZW-uitkering is gelegen in 2019 of 2020. Daar is geen sprake van bij eiseres omdat de terugvorderingsperiode loopt van 23 februari 2021 tot en met 30 juni 2021.
7. Ter zitting heeft eiseres nog aangevoerd dat de hoogste baas van het Uwv (lees: M.R.P.M (Maarten) Camps) in een uitzending van het TV programma Radar heeft gezegd dat er niet wordt teruggevorderd bij fouten van het Uwv. De rechtbank vindt niet dat dit een gerechtvaardigd vertrouwen oplevert dat er in het geval van eiseres geen herziening en terugvordering zal plaatsvinden. Uitlatingen in een TV programma door de ‘baas van het Uwv’ - voor zover deze toe te rekenen zijn aan verweerder - kunnen niet aangemerkt worden als enige toezegging aan eiseres.
8. Op grond van de WW kan verweerder besluiten om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. [6] De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om te oordelen dat er sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien. Dringende redenen kunnen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de sociale of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Eiseres stelt dat zij vanwege stress en psychische druk door een arbeidsconflict met haar voormalige werkgever haar administratie en financieel beheer heeft verwaarloosd waardoor het samengaan van de twee uitkeringen aan haar aandacht is ontsnapt, dit ziet echter niet op de gevolgen van de terugvordering en kan daarom geen dringende reden zijn. Ter zitting is verder gebleken dat op dit moment niet wordt ingevorderd. Verweerder heeft toegelicht dat bij de invordering rekening gehouden zal worden met de beslagvrije voet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Verspuij-Fung, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.WW-uitkering = uitkering op grond van de Werkloosheidswet
2.ZW-uitkering = een uitkering op grond van de Ziektewet
3.Zie de artikelen 22a, eerste lid, aanhef en onder b en 36, eerste lid, van de WW.
4.Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 van verweerder.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3111.
6.Zie artikel 36, zesde lid, van de WW.