ECLI:NL:RBDHA:2023:6957

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
15 mei 2023
Zaaknummer
22/549
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring bezwaar Ziektewet-uitkering

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, waarin zijn bezwaar tegen de beëindiging van zijn Ziektewet-uitkering niet-ontvankelijk werd verklaard. Eiser had zich ziek gemeld vanuit de Werkloosheidswet op 16 juni 2021 en ontving een Ziektewet-uitkering vanaf 5 juli 2021. Echter, na een medisch oordeel op 17 augustus 2021 werd hij geschikt geacht voor arbeid, en werd hem per die datum geen recht meer op de uitkering toegekend. Eiser ontving het primaire besluit pas op 27 oktober 2021, waarna hij op 18 november 2021 bezwaar indiende. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van het bezwaar pas op 28 oktober 2021 begon, waardoor het bezwaar te laat was ontvangen door verweerder. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding, omdat eiser door de communicatie van verweerder in verwarring was gebracht over zijn recht op de uitkering. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen het bezwaar van eiser alsnog inhoudelijk te behandelen. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/549

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.P. de Witte),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. J.S. de Vreeze).

Inleiding

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 11 januari 2022 (het bestreden besluit) van verweerder over de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van eiser tegen de beëindiging van de uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2023 op zitting behandeld. Ter zitting zijn verschenen eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde en M. Ermek als tolk, en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Wat aan de procedure vooraf ging
1. Eiser heeft zich vanuit de WW [1] ziekgemeld op 16 juni 2021. Bij besluit van 19 augustus 2021 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij een ZW-uitkering krijgt vanaf 5 juli 2021 in de vorm van een voorschot, totdat definitief is besloten over het recht op een ZW-uitkering. Op 17 augustus 2021 heeft eiser het spreekuur bezocht van de arts, werkzaam bij verweerder. Aan het eind van het spreekuur heeft de arts eiser meegedeeld dat hij per 17 augustus 2021 geschikt is verklaard voor zijn arbeid. De bevindingen staan in het rapport van de arts van 5 september 2021. Bij, niet aangetekend verzonden, besluit van 26 augustus 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij vanaf 17 augustus 2021 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering. Bij besluit van 16 september 2021 (het toekenningsbesluit) heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij vanaf 5 juli 2021 een ZW-uitkering krijgt naar aanleiding van zijn ziekmelding per 16 juni 2021. Verweerder heeft het primaire besluit nogmaals verzonden aan eiser nadat een medewerker van de gemeente Den Haag ([naam]) heeft gebeld naar het KCC [2] op 18 oktober 2021. Eiser heeft het primaire besluit op 27 oktober 2021 ontvangen. Op 22 november 2021 heeft verweerder eisers bezwaarschrift, gedateerd 18 november 2021, ontvangen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Eiser heeft op 17 augustus 2021 van de arts gehoord dat hij per die datum weer werk kon verrichten. Verder bleek dat eiser op 17 oktober 2021 (lees: 18 oktober 2021) via een medewerkster van de gemeente heeft gehoord dat er een beëindigings-beslissing naar hem is verzonden. Dit betekent dat hij al geruime tijd op de hoogte was van de beëindigings-beslissing over de ZW-uitkering voordat hij daartegen in bezwaar ging, aldus verweerder.
Standpunt eiser
3. Eiser heeft aangevoerd dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Hij is door de communicatie van verweerder in deze zaak volledig op het verkeerde been gezet. Hij was steeds in de veronderstelling dat hij doorlopend recht had op een ZW-uitkering. Pas op 15 november 2021 werd hem telefonisch door verweerder duidelijk gemaakt dat daar geen sprake van was.
Beoordeling
4. Nu eiser stelt dat hij het primaire besluit pas op 27 oktober 2021 heeft ontvangen en verweerder de eerdere verzending van het primaire besluit niet aannemelijk heeft gemaakt, is daarmee gegeven dat de bezwaartermijn is aangevangen op 28 oktober 2021. Gelet op artikel 75k ZW bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift in dit geval twee weken. Dit betekent dat de bezwaartermijn eindigde op 10 november 2021. Verweerder heeft het bezwaarschrift van eiser dus te laat ontvangen.
5. In artikel 6:11 Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift, een niet-ontvankelijkverklaring daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. In dat geval is sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding.
6. Ten aanzien van het bezwaar van eiser is sprake van zo’n verschoonbare termijnoverschrijding. Bij het toekenningsbesluit van 16 september 2021 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij ziek is sinds 16 juni 2021, dat zijn WW-uitkering per 5 juli 2021 is beëindigd en dat hij vanaf 5 juli 2021 ZW-uitkering krijgt. Gelet op dit besluit, dat kwam na het bezoek aan de arts en het primaire (beeïndigings)besluit, is de veronderstelling van eiser dat hij ook na 17 augustus 2021 nog recht had op een ZW-uitkering gerechtvaardigd. In het toekenningsbesluit van 16 september 2021 stond ook geen beëindigingsdatum van de ZW-uitkering vermeld, enkel de toekenningsdatum. Verder heeft verweerder in het besluit niet toegelicht dat dit een definitieve toekenning betreft na de voorlopige toekenning bij besluit van 19 augustus 2021 (en enkel ziet op het verstrekte voorschot). Daarbij komt dat eiser op 16 september 2021 nog niet het primaire besluit had ontvangen.
7. Verder oordeelt de rechtbank dat het aannemelijk is, gelet op de contactmomenten van de neef van eiser met het KCC op 1 november 2021, 12 november 2021 en 15 november 2021 en hetgeen daarover is vermeld in het KCC-overzicht, dat het voor eiser vóór 15 november 2021 niet duidelijk was dat zijn ZW-uitkering was beëindigd op 17 augustus 2021. Op 1 november 2021 is in het KCC overzicht vermeld:
“Vraag: Wat is de status van mijn aanvraag voor een Ziektewet-uitkering?”Vervolgens blijkt uit het antwoord niet wat precies is besproken met de neef van eiser, enkel dat de vraag is beantwoord.
Op 12 november 2021 is in het KCC overzicht vermeld:
“Vraag: Wat moet ik doen als ik beter ben verklaard door de verzekeringsarts maar nog ziek ben? Meneer Yildiz (de neef van de klant) belt namens zijn oom wegens taalbarriere. Meneer Yildiz is beter verklaard door Verzekeringsarts per 17 augustus, maar volgens zijn neef is hij nooit daadwerkelijk hersteld. Ze waren in de veronderstelling dat meneer nog wel ziekgemeld stond wat dus niet het geval is. Graag wil hij nog eens spreken met de arts om de situatie door te nemen. Verzoek om te bellen aanstaande maandag 15 november vanaf 11:00.”
Op 15 november 2021 staat vervolgens vermeld:
“Antwoord: Neef van blh gesproken en doorgegeven dat hij kan proberen alsnog bezwaar in t dienen. Wij kunnen niets doen. Blh heeft geen rechten meer op de WW en ziektewet.”
9. Eiser heeft nog betoogd dat tegen hem is gezegd dat hij kon uit gaan van de laatste beslissing (het toekenningsbesluit van 16 september 2021) en dat hij dus nog recht had op ZW-uitkering. Toen betaling van de uitkering uitbleef heeft zijn neef contact opgenomen met verweerder. Hoewel niet in het KCC overzicht staat dat op enig moment tegen de neef van eiser is gezegd dat de ‘laatste beslissing’ geldt, zoals eiser stelt, sluit de rechtbank ook niet uit dat dit is gezegd, omdat het immers voor de hand ligt uit te gaan van het laatste besluit.
10. De rechtbank volgt verweerders standpunt niet dat het eiser duidelijk had moeten zijn na 18 oktober 2021 dat hij geen recht meer heeft op een ZW-uitkering vanaf 17 augustus 2021. Blijkens het KCC overzicht heeft [naam] namens eiser gebeld naar het KCC op 18 oktober 2021. Er is gevraagd naar de medische beslissing met betrekking tot de ZW-uitkering van eiser omdat eiser nooit het primaire besluit heeft ontvangen. Afgesproken is dat een kopie opgestuurd zal worden. In het KCC overzicht is het volgende vermeld:

“Vraag: kunt u mij een toelichting geven op de beslissing die ik heb ontvangen? Toelichting: Klant heeft een beslissing ontvangen dat hij AG is per 17/8. Op 16/9 heeft klant schrijven gehad dat de ZW uitkering voor dezelfde periode weer wordt toegekend. Geen vermelding van de einddatum van 16/8. Klant heeft op 15 oktober ook een betaling gehad van augustus. Klant vraagt nu naar de betaling van september. Hoe zit het nu met de ZW uitkering wil klant weten. Klant begrijpt geen NL of EN. Klant wordt ondersteund door mevrouw [naam] van de gemeente en wil graag worden teruggebeld. Graag terugbellen bij voorkeur morgen 19 oktober tussen 1 en 2 en 2. Alvast bedankt.”

Daarna is er telefonisch contact geweest tussen [naam] en een medewerker van verweerder op 19 oktober 2021 en staat er in het KCC overzicht vermeld bij de interne opmerkingen dat alles is besproken met [naam]. Vervolgens heeft eiser op 27 oktober 2021 het primaire besluit ontvangen. In het dossier zijn geen aanknopingspunten te vinden waaruit blijkt dat [naam] op of na 18 oktober 2021 op enig moment contact heeft opgenomen met eiser en aan eiser duidelijk heeft gemaakt dat zijn ZW-uitkering is beëindigd per 17 augustus 2021. In het KCC-overzicht staat enkel dat alles is besproken met [naam]. Wat precies is besproken op 19 oktober 2021 en of voldoende duidelijk is gemaakt aan [naam] hoe de beslissing van 16 september 2021 gelezen moet worden in relatie tot het primaire besluit, blijkt niet uit het KCC overzicht. Verweerder heeft slechts aangenomen dat [naam] eiser op de hoogte heeft gebracht van de beëindiging van de ZW-uitkering. Dit blijkt echter niet uit de stukken. Uit de stukken blijkt verder ook niet dat eiser dit heeft verklaard in bezwaar of tijdens de hoorzitting. Ook in beroep heeft eiser niet verklaard dat hij uitleg heeft gehad van [naam] op of na 18 oktober 2021.

Conclusie en gevolgen

11. Nu sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding heeft verweerder het bezwaar van eiser ten onterechte niet-ontvankelijk verklaard.
12. Het beroep zal gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Verweerder zal het bezwaar van eiser alsnog inhoudelijk moeten behandelen.
13. Omdat het beroep gegrond zal worden verklaard moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en ter zitting is verschenen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50 aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Verspuij-Fung, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.WW = Werkloosheidswet
2.KCC = Klant Contact Centrum van verweerder