ECLI:NL:RBDHA:2023:6959
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Herziening AOW-rechten na onderzoek naar verzekerde periode
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) van 10 juni 2021. Dit besluit hield in dat eiser vanaf 1 januari 2021 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) zou ontvangen van 52% van het maximale pensioen, met een korting van 48%. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, waarna de Svb op 9 september 2022 meedeelde dat de verzekeringsperiode van eiser niet langer juist was. Eiser bleek over de periode van 19 maart 1974 tot en met 31 december 1974 verzekerd te zijn voor de AOW, wat zijn recht op 54% AOW (46% korting) vanaf 1 januari 2021 bevestigde.
De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2023 behandeld. Tijdens de zitting was alleen nog in geschil of eiser ook verzekerd was voor de AOW over de tijdvakken van 12 juli 1971 tot juli 1972 en van 19 maart 1973 tot 19 maart 1974. De Svb heeft ter zitting toegelicht dat dit zou resulteren in een verhoging van € 20 tot € 30 per maand, maar dat dit niet merkbaar zou zijn voor eiser vanwege de AIO-aanvulling.
De rechtbank concludeert dat de Svb voldoende zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de verzekeringsstatus van eiser. Eiser, geboren op 1 september 1954, heeft niet kunnen aantonen dat hij in de relevante tijdvakken als ingezetene van Nederland was aangemerkt. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waardoor eiser recht heeft op een AOW van 54% vanaf 1 januari 2021. Tevens moet de Svb het griffierecht aan eiser vergoeden.